Claus, Hugo - Het verdriet van België

Een boek waarvan de dikte mij nóg niet genoeg is. Iedere honderd pagina's die ik verder kwam deden de resterende pagi­na's die in mijn rechterhand rustten als een ongekende heer­lijkheid, zienderogen slinken en dat speet mij. Ik heb volop genoten van dit werk. Het schrijverschap van Claus is met dit boek voor mij twijfelloos geworden. Ik kende een aantal werken van zijn hand waar ik niet veel mee op had, maar omdat ieder­een zo blijft volhouden dat Claus goed is, dacht ik het maar eens grondig aan te pakken. Ik ben gezwicht en zie dat als een overwinning.


Wat dit boek voor mij bijzonder maakt is de harmonie tussen een schijnbare tegengesteldheid, die van ieder lite­rair werk een meesterwerk kan maken. Het betreft de paradox tussen natuurlijkheid en opgelegdheid. In dit boek gaan ze hand in hand. De jongenswereld van Louis wordt dezelfde als jouw eigen jeugd, hoezeer die ook mogen verschillen van el­kaar. Het is de hand van de meester die onzichtbaar blijft, maar in alle facetten zijn sporen heeft nagelaten. De meester van de de­tails die zo onbetekenend lijken, maar die gaandeweg zo func­tioneel blijken te zijn.


De gehele ontwikkeling van het kind gaat aan de ogen van de lezer voorbij. Met hem beleef je de ontdekkingen van het leven. De sex, de twijfel over het geloof: 'Maar is Hij wel dat schijfje ouwel daar? Is dat geen uitvinding?' Het afval­len daarvan, de verandering ten aanzien van schoolvriendjes, de oorlog en de daarmee gepaard gaande lafheid van de mensen, het ontwaken van de schrijver, en nog veel meer. De verteltijd valt als het ware samen met de vertelde tijd, en dat is een kunst die niet veel schrijvers verstaan.

 

Een huzarenstukje van taalgevoel vind ik:
"De poeze­lige handjes van De Puydt friemelden aan de lucht" (571). De opbouw van een scène is ook in goede handen bij Claus. Op pagina 429 laat hij zijn alter-ego in jonge jaren Louis met een baksteen in zijn hand naar een schoenenwinkel lopen. Vastbesloten daar een ruit in te gooien, wat als zijn oorlogsdaad moet gelden, vindt hij een metalen rolgordijn voor de ruiten. Hij trekt dan aan de bel en holt weg. Een scène die aangeeft dat hij in geest al bijna, maar in daad nog zeker niet tot de volwassenheid is toegetreden. De slotzin van de scene geeft dat prachtig aan: "..., de baksteen viel in grui­zelementen". Precies datgene wat met de winkelruit had moeten gebeuren, gebeurt met zijn wapen.

 

Enigszins banaal of flauw misschien, maar zonder twijfel waar is: "Liefdesverdriet, het doet zeer, maar het is het zout van 't leven" (423).

 

Een grote verdienste van het boek is de humor. Afgezien van het taalgebruik waar wij Noord-Nederlan­ders sneller om in de lach schieten, bevat het boek ook een keur aan goede grappen, aan de oppervlakte of verborgen. "... met overspel te maken heeft, iets wat je over moet spelen omdat het spel de eerste keer mislukt is", om het vanwege de ruimte maar bij één voorbeeld te laten.


Als je de nuance waarmee Claus het 'Tout va bien, madame la Marquise', gebruikt aan het eind, legt naast de plompe behandeling daarvan door Charlotte Mutsaers, dan maak je al snel de te vaak gemaakte vergelijking van de aardbol met de suikerkorrel. Dit niet om de grootheid van Claus te benadruk­ken, maar -laat ik maar eerlijk zijn- om alsnog dat prulboekje van Mutsaers een trap na te geven.


Dit sterk autobiografische werk heeft mij zeer ontroerd. Met name de ontwikkeling van de jonge schrijver Louis Seynaeve bracht deze emotie bij mij teweeg. Het verdriet van België is diens eerste werk en ik kan mij zo voorstellen wat Claus daarmee bedoelt. De beginzinnen van Claus' boek zijn dezelfde als die van het verhaal van Louis. Met andere woorden, de boeken zijn gelijk aan elkaar. Louis' boek is een eersteling, Claus' boeken zijn ontelbaar. Maar wellicht bedoelt Claus een ietsepietsje dat zíjn Verdriet zijn meesterproef is. Zoals De vermaledijde vaders van Monika van Paemel dat voor haar was. Een boek overigens dat op een voor mij nog niet geheel duide­lijke manier verband houdt met dat van Claus.


Toch een eersteling dus. Claus kennende zou hij schater­lachen om deze hypothese, maar dat zou voor mij des te meer het bewijs van mijn gelijk zijn.

 

Gelezen: lang geleden