Auster, Paul; Coetzee, J.M. - Here and Now, Letters: 2008-2011

Gelezen: augustus 2013

Het lezen van dagboeken en brievenbundels inspireert mij vrijwel altijd om ook zelf de epistolaire pen weer ter hand te nemen. Ik las veel egodocumenten, met de brieven van Gustav Flaubert als onbetwistbaar hoogtepunt. Met hoge verwachtingen begon ik dan ook aan de bundel met brieven van de door mij bewonderde Paul Auster en van de mij volstrekt onbekende Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee.

Met name de brieven van Paul Auster bevielen mij uitstekend. De stijl van Coetzee vind ik wat stroef en hier en daar moeilijk te volgen, wat misschien komt door zijn keuze voor woorden als ‘septuagearian’ of ‘ubiquity’. Auster observeert vanuit zijn natuur, wat zijn proza een flow geeft die prettig leest, terwijl het toch ergens over gaat. Coetzee legt over alles een filosofisch, tegen het wetenschappelijke aan, vlies. Hij formuleert erg formeel en is nogal literair, waarmee ik bedoel te zeggen: nodeloos omslachtig. Ook maakt hij erg snel universele wetten op basis van zijn particuliere ervaringen. Vaak ben ik het dan ook apert oneens met wat hij beweert.

 

Dit alles wil niet zeggen dat zijn brieven niet goed zouden zijn, integendeel. Enkele parels uit dit boek zijn onmiskenbaar van de hand van Coetzee. Toch heeft zijn stijl mij ervan weerhouden een roman van hem aan te schaffen. Hoewel ik toch altijd nog ontzag heb voor winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur, heeft zijn epistolaire activiteit samen met Paul Auster mij niet over de streep getrokken. Dat is maar goed ook, want er zouden weer flink wat titels op de enorme stapel nog te lezen boeken zijn toegevoegd. Een stapel die overigens steeds meer uit balans dreigt te raken.

Meestal begint Coetzee met een bepaald thema – de schrijvers bebrieven elkaar over werkelijk van alles – en pakt Auster dat op. Het zijn overdenkingen over vriendschap, een enkele politiek uitstapje, de financiële crisis en hun beider onbegrip of naïviteit daaromtrent, het schaamtevolle genot van het kijken van sport op tv, literaire kritiek en uiteraard over schrijven. Gratuite onderwerpen op het eerste gezicht, maar juist overdenkingen die gespeend zijn urgentie lijken sneller tot een kern te komen. En in de handen van deze twee nestors in schrijversland levert dat prachtige brieven op.

Over literaire kritiek wisselen de beide schrijvers enkele van hun ervaringen uit. Coetzee weet uit ervaring dat je een kwaadwillende recensent beter maar niet van repliek kunt dienen. Als je als schrijver je ergernis of zelfs boosheid toont, loop je het risico het mikpunt van spot te worden. “Knowing this, the critic is further emboldened. He becomes like the child lobbing pebbles at the gorilla in the zoo, knowing he is protected by the bars.” Een ijzersterke metafoor.

Ook is er, als de oude mannen hun gedachten laten gaan over e-readers en iPads en alles dat het oude lezen verandert, voldoende ruimte om naar zichzelf te kijken. Voor beide eminents grise hoeft dat nieuwerwetse gedoe niet zo nodig. Al geeft Auster aan dat “Anything that encourages reading should be considered a good thing (…)” In zijn antwoord reageert Coetzee in eerste instantie ook een beetje als een oude lul, maar sluit zijn brief dan als volgt af: “Your dimay and my dismay: the shared dismay of two aging gents at the way the world is going. How does one escape the entirely risible fate of turning into Gramps, the old codger who, when he embarks on one of his ‘Back in my time’ discourses, makes the children roll their eyes in silent despair? The world is going to  hell in a handbasket, said my father, and his father before him, and so on back to Adam. If the world has really been going to hell all these years, shouldn’t it have arrived there by now? When I look around, what I see doesn’t seem like hell to me.” Heerlijk toch, deze relativering op iemands eigen gemopper. De volgende aanhef van Auster aan Coetzee luidt dan ook: ‘Dear Gramps’.

Het boek biedt een ontwapenend openhartige inkijk in het leven van beide schrijvers tijdens de jaren 2008 tot en met 2011. Zo weet ik nu in ieder geval dat Auster werkte aan een roman, waarin hij tegen een muur aanliep. Tussendoor schreef hij zijn Winter Journal. Ik heb goede hoop dat hij inmiddels, na Winter Journal en dit brievenboek, die muur heeft geslecht en dat er binnenkort weer een roman van hem zal verschijnen. En anders vind ik een tweede brievenboek ook bepaald geen straf.