Brakman, Willem - De gehoorzame dode

Dit boek, dat in het jaar van mijn geboorte verscheen, is het eerste dat ik las van Brakman. En eerlijk gezegd betwijfel ik of ik mij nog eens aan zijn werk zal wagen. Over De gehoorzame dode heb ik een tweeslachtig gevoel overgehouden, dat niet concluderend positief of negatief uitvalt.

 

De eerste tweehonderd pagina's waren voor mij stierlijk vervelend en moeilijk te volgen. (Het ander volgt niet logischerwijs uit het een.) Er gebeurt niets dat tot een bepaalde verhaaldraad bijdraagt. Mijn indruk is dat iedere zin bij wijze van spreken los staat. Kortom: volledig gebrek aan eenheid en gemis aan de meest wezenlijke der vertelconventies.


Het boek telt in mijn tweede druk 297 pagina's. Voor het gemak deel ik die voor deze gelegenheid op in twee delen. Het eerste deel houdt ruwweg op bij pagina 230 en het tweede deel betreft de resterende 70 pagina's. Volgens mij gaat het in deze roman uitsluitend om het tweede deel. Het eerste deel is een opeenvolging van onlogische, cryptische gebeurtenissen en gesprekken, die niet eens een tijdsbeeld illustreren, maar niet veel meer vormen dan een tekst die alle verbeelding onberoerd laat. Het krioelt van de gezegdes en uitdrukkingen die voor gangbaar voor de tijd van Jezus Christus moeten doorgaan. Twee voorbeelden:
"Vergeleken bij de menselijk kop van een ezel heeft een kameel een insektekop",
"Zij is voorzichtig in het spreken (...) maar jij bent een stamelaar, een stotteraar over het warme weer zonder weerga(...)".

Misschien zijn deze citaten te schamel om weer te geven hoe vermoeiend tweehonderd pagina's met dergelijk cryptisch proza zijn. Maar hier laat ik het maar bij, voordat ik hele gesprekken ga citeren, waarbij ik echt in de lach schoot en moest denken aan de film 'Occi Giorni'. Daar heeft de Italiaanse hoofdpersoon een verhouding met een Russische vrouw. Zonder aankondiging vertrekt zij maar laat een afscheidsbrief achter die in het Russisch geschreven is. Als hij, volledig 'stupefait' om de lege kamer en haar afwezigheid, die brief vindt, probeert hij lachend twee of drie zinnen in het Russisch uit te spreken. 'Non parla Ruska!' Maar dit terzijde.

 

In het eerste deel staat waarachtig een onsterfelijk mooi zinnetje.
"(...) als hij wil kan hij de wind wegen en de stilte horen tussen de regendruppels."

Het tweede deel begint ongeveer bij het bezoek dat de hoofdfiguur, die eenmaal bij zijn ware naam wordt genoemd: Eleasar, brengt aan de profeet waarover zoveel geruchten de ronde doen, als zou hij zieken genezen en doden weer tot leven wekken. Een van de dingen die 'de man' zegt is:
"Ik ben een genezer (...) ik genees en kijk en kijkend zag ik dat ik meer mensen ziek maakte dan ik genezen kon. Zo graag wordt de mens blijkbaar genezen dat hij er ziek voor worden wil."
Een kras voorbeeld van het aanpraten van een eigen werkelijkheid. De laatste 70 pagina's van het boek zijn geniaal, maar op bijna 300 pagina's maakt dat een boek niet tot een goed boek.

 

Eleasar, of Lazarus, wordt inderdaad verschrikkelijk ziek na dit bezoek en hij blijft lange tijd binnenshuis, en in het dorp waar hij woont gaat het gerucht dat hij gestorven is. In de tijd dat hij ziek ligt, worden het huis en de beide zusters van Lazarus bezocht door 'de genezer'. Lazarus zelf merkt hier niets van, maar verneemt dit van zijn zus Mirjam, als hij weer een klein beetje van zijn ziekte is hersteld en weer kan communiceren. Dan breekt de tijd aan dat hij weer naar buiten kan, en uren lang in de zon voor hun huisje zit. Het hele dorp komt druppelsgewijs kijken of het echt waar is dat de gestorven Lazarus weer voor zijn huisje zit, tot leven gewekt door de genezer, zoals iedereen beweert. Zelfs zijn beste vriend, die hem tijdens zijn ziekte regelmatig bezocht, aarzelt tussen waarheid en mythe. Uiteindelijk valt Lazarus zelf ten prooi aan twijfel tussen zijn ervaring en wat de mythe hem wil doen geloven.
"Ik gaf aanstoot, ik was moeilijk te geloven. Nu ik in het graf had gelegen geloofde ik ook mijzelf niet meer."

 

Dit is het Evangelie van Brakman, en het is het evangelie van de ontnuchtering. Niets wonder, maar gewoon een gerucht dat zich tot een mythe heeft gevormd en door de mens met zijn behoefte aan geloof aan het hogere is opgewaardeerd tot waarheid.


Pas vanaf pagina 270 werd mij duidelijk wat Brakman aan het doen was, en dan resten er slechts 30 pagina's van de 300, die het getast in het duister opheffen. Indien het een novelle van een pagina of 60 was geweest, zou ik het een meesterwerkje hebben gevonden. Ik kan een roman nu eenmaal niet beschouwen als een verhaal van 60 pagina's met een overbodig aanhangsel van 240 pagina's. Desondanks heb ik moeten lachen om de intentie van de auteur: het ridiculiseren van het Evangelie van Johannes. Het enige evangelie dat aanvangt met de in de literatuur veel geciteerde zin: "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God".


Wie van hineininterpreteren houdt, zou kunnen beargumenteren dat Brakman hier zijn eigen schrijverschap aan de tand voelt, of beter het schrijverschap in zijn algemeenheid als zin van het leven. Het schrijverschap als doel van dit leven is net zo verzonnen als het opwekken van een dode in het Evangelie van Johannes.
Mythen, zo begin ik meer en meer te geloven, zijn de strohalmen waaraan wij, denkenden, ons vastklampen tijdens dit leven.

 

Gelezen: lang geleden

Dit boek, dat in het jaar van mijn geboorte verscheen, is het eerste dat ik las van Brakman. En eerlijk gezegd betwijfel ik of ik mij nog eens aan zijn werk zal wagen. Over De gehoorzame dode heb ik een tweeslachtig gevoel overgehouden, dat niet concluderend positief of negatief uitvalt. De eerste tweehonderd pagina's waren voor mij stierlijk vervelend en moeilijk te volgen. (Het ander volgt niet logischerwijs uit het een.) Er gebeurt niets dat tot een bepaalde verhaaldraad bijdraagt. Mijn indruk is dat iedere zin bij wijze van spreken los staat. Kortom: volledig gebrek aan eenheid en gemis aan de meest wezenlijke der vertelconventies.
Het boek telt in mijn tweede druk 297 pagina's. Voor het gemak deel ik die voor deze gelegenheid op in twee delen. Het eerste deel houdt ruwweg op bij pagina 230 en het tweede deel betreft de resterende 70 pagina's. Volgens mij gaat het in deze roman uitsluitend om het tweede deel. Het eerste deel is een opeenvolging van onlogische, cryptische gebeurtenissen en gesprekken, die niet eens een tijdsbeeld illustreren, maar niet veel meer vormen dan een tekst die alle verbeelding onberoerd laat. Het krioelt van de gezegdes en uitdrukkingen die voor gangbaar voor de tijd van Jezus Christus moeten doorgaan. Twee voorbeelden:
"Vergeleken bij de menselijk kop van een ezel heeft een kameel een insektekop",
"Zij is voorzichtig in het spreken (...) maar jij bent een stamelaar, een stotteraar over het warme weer zonder weerga(...)".

Misschien zijn deze citaten te schamel om weer te geven hoe vermoeiend tweehonderd pagina's met dergelijk cryptisch proza zijn. Maar hier laat ik het maar bij, voordat ik hele gesprekken ga citeren, waarbij ik echt in de lach schoot en moest denken aan de film 'Occi Giorni'. Daar heeft de Italiaanse hoofdpersoon een verhouding met een Russische vrouw. Zonder aankondiging vertrekt zij maar laat een afscheidsbrief achter die in het Russisch geschreven is. Als hij, volledig 'stupefait' om de lege kamer en haar afwezigheid, die brief vindt, probeert hij lachend twee of drie zinnen in het Russisch uit te spreken. 'Non parla Ruska!' Maar dit terzijde.
In het eerste deel staat waarachtig een onsterfelijk mooi zinnetje.
"(...) als hij wil kan hij de wind wegen en de stilte horen tussen de regendruppels."

Het tweede deel begint ongeveer bij het bezoek dat de hoofdfiguur, die eenmaal bij zijn ware naam wordt genoemd: Eleasar, brengt aan de profeet waarover zoveel geruchten de ronde doen, als zou hij zieken genezen en doden weer tot leven wekken. Een van de dingen die 'de man' zegt is:
"Ik ben een genezer (...) ik genees en kijk en kijkend zag ik dat ik meer mensen ziek maakte dan ik genezen kon. Zo graag wordt de mens blijkbaar genezen dat hij er ziek voor worden wil."
Een kras voorbeeld van het aanpraten van een eigen werkelijkheid. De laatste 70 pagina's van het boek zijn geniaal, maar op bijna 300 pagina's maakt dat een boek niet tot een goed boek.
Eleasar, of Lazarus, wordt inderdaad verschrikkelijk ziek na dit bezoek en hij blijft lange tijd binnenshuis, en in het dorp waar hij woont gaat het gerucht dat hij gestorven is. In de tijd dat hij ziek ligt, worden het huis en de beide zusters van Lazarus bezocht door 'de genezer'. Lazarus zelf merkt hier niets van, maar verneemt dit van zijn zus Mirjam, als hij weer een klein beetje van zijn ziekte is hersteld en weer kan communiceren. Dan breekt de tijd aan dat hij weer naar buiten kan, en uren lang in de zon voor hun huisje zit. Het hele dorp komt druppelsgewijs kijken of het echt waar is dat de gestorven Lazarus weer voor zijn huisje zit, tot leven gewekt door de genezer, zoals iedereen beweert. Zelfs zijn beste vriend, die hem tijdens zijn ziekte regelmatig bezocht, aarzelt tussen waarheid en mythe. Uiteindelijk valt Lazarus zelf ten prooi aan twijfel tussen zijn ervaring en wat de mythe hem wil doen geloven.
"Ik gaf aanstoot, ik was moeilijk te geloven. Nu ik in het graf had gelegen geloofde ik ook mijzelf niet meer."
Dit is het Evangelie van Brakman, en het is het evangelie van de ontnuchtering. Niets wonder, maar gewoon een gerucht dat zich tot een mythe heeft gevormd en door de mens met zijn behoefte aan geloof aan het hogere is opgewaardeerd tot waarheid.
Pas vanaf pagina 270 werd mij duidelijk wat Brakman aan het doen was, en dan resten er slechts 30 pagina's van de 300, die het getast in het duister opheffen. Indien het een novelle van een pagina of 60 was geweest, zou ik het een meesterwerkje hebben gevonden. Ik kan een roman nu eenmaal niet beschouwen als een verhaal van 60 pagina's met een overbodig aanhangsel van 240 pagina's. Desondanks heb ik moeten lachen om de intentie van de auteur: het ridiculiseren van het Evangelie van Johannes. Het enige evangelie dat aanvangt met de in de literatuur veel geciteerde zin: "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God".
Wie van doorinterpreteren houdt, zou kunnen beargumenteren dat Brakman hier zijn eigen schrijverschap aan de tand voelt, of beter het schrijverschap in zijn algemeenheid als zin van het leven. Het schrijverschap als doel van dit leven is net zo verzonnen als het opwekken van een dode in het Evangelie van Johannes.
Mythen, zo begin ik meer en meer te geloven, zijn de strohalmen waaraan wij, denkenden, ons vastklampen tijdens dit leven.