Dubois, Pierre H. - De verleiding van Gogol

Gelezen: erg lang geleden

 

Naast zijn verleden werk aan de krant Het vaderland - waarmee zeker een flink aantal dundruk­delen zou kunnen worden gevuld - is Pierre Dubois een zeer veelzijdig auteur. Begonnen, zoals dat bij vele schrijvers het geval is, met poëzie, vervolgde Dubois met essays van een kaliber dat zeker met dat van Menno ter Braak kan wedijveren, maar toch blijft zijn hoofdgenre: de roman. Zijn romandebuut, Een vinger op de lippen, is zijn tot nu toe bekendst gebleven roman. Met vele andere genres heeft Dubois zich ingelaten, zoals zijn literaire reisverhalen (Schrijvers in hun landschap), de biografie (Marcellus Emants, Belle van Zuylen), toneelgeschiedenis (Het binnenste buiten), toneelpor­tret (Kaleidoscopie van een acteur, Paul Steenbergen) en zijn waardevolle memoires, die hij secuur de titel Memoranda heeft meegegeven; drie kloeke delen literaire herinneringen van een niet erg bekend, maar zeker belangrijk auteur. Wellicht niet zozeer belangrijk voor de literatuurgeschiedenis - Dubois kan bezwaarlijk een vernieuwer worden genoemd -, maar des te meer van belang voor de individuele lezer, waartoe ook ik behoor, en die te zamen in alle stilte zijn kleine, maar aandachtige lezersschare vormt.


Van zijn essaybundels spreekt De verleiding van Gogol mij het meest aan. Ik kocht het boek in 1988 voor de som van f 1,- bij De Slegte en voor mij is het van onschatbare waarde gebleken. Vrijwel iedere pagina bevatte 'eye-openers' en de schok der herkenning doorvoer mij meerma­len. Als beginnend schrijver vond ik vaak scherpe verwoordin­gen voor gevoelens die voor mij nog woordeloze emoties waren. En omdat dit stuk waarschijnlijk wel weer in een lappendeken van citaten zal ontaarden, geef ik hier alvast twee voorbeel­den van 'eye-openers'.


"Men komt trouwens al spoedig tot de bevinding dat wie diep genoeg afdaalt in de bodem van het menselijk bestaan, beseft dat er geen wetten zijn, behalve de wet der vergankelijkheid, die het loutere feit is der natuur. Al het overige valt te herleiden tot het ontwerpen van telkens nieuwe structuren in die onvermurwbare materie der vergankelijkheid.
De kunst is zo'n structuur. Daarom is zij als produkt een illusie en daarom is elk kunstenaar in diepste wezen een pessimist, een wanhopige die weet dat wat hij voortbrengt nooit iets anders zijn kàn dan 'de illusie van het eeuwige'. In het beste geval - want meestal is het dat bij verre na niet." (Pagina 90)

 

Dit citaat uit een stuk over de dagboekno­tities van Maurice Gilliams doet mij goed. Ik krijg er het veilige gevoel bij dat er medestanders zijn, die ook dergelij­ke doemgedachten hebben. Het tweede citaat in dit verband heeft betrekking op het milieu van afkomst en had door mijzelf geschreven kunnen worden, qua intentie.
"Een groot deel van mijn jeugd is bedorven door een valse moraal der eerlijkheid, gebaseerd op een idealistische wereld­beschouwing, waarvan ik ten behoeve van mijn ouders en mijn milieu het excuus wil laten gelden dat zij zich daarvan niet bewust waren."
Van a tot z mijn ervaring en gevoel. Vroeg of laat was deze auteur mij toch op het pad gekomen en alle gebrek aan flam­boyante stijl doet niets af aan mijn diepe waardering en bewondering voor dit werk.

 

Ook in zijn essays is Dubois een autobiografisch schrijver. Ook in zijn essays betoont hij een volstrekte integriteit, een niets ontziende eerlijkheid ten aanzien van zichzelf en ande­ren. In zijn stuk over Greshoff ontziet hij zijn onderwerp en zichzelf niet. Over Jan Greshoff, die gedurende vijfendertig jaar een vriend van Dubois was, schrijft hij hartverwarmend in zijn laatste deel Memoranda, Een soort van geluk. Maar naast het meesterlijke stuk over de zwakheid van Gogol, heb ik veel gehad aan het stuk 'Onmogelijke onschuld', dat ik eerder een autobiografisch opstel dan een essay zou willen noemen. Het is een overdenking "aan alles wat onvervuld gebleven is in die lange, donkere tunnel van mijn verleden, mijn jeugd, waarin ik gedachteloos, bewegingloos, urenlang kan staren, half verrukt, en half ongelukkig, in de absolute volheid van dat woord, onverlosbaar omdat het verlangen de herinnering en de herinne­ring de werkelijkheid steeds verder terugdringt in het onach­terhaalbare labyrinth waarin mijn bestaan zich afspeelt".

 

Dubois schetst in het kort zijn ouders en zijn afstand van het geloof, iets wat hij later uitgebreider zou doen in de roman Requiem voor een verleden tijd. En altijd weer met een zo groot mogelijke integriteit. Zijn kortstondig gebleven contact met E. du Perron is hem bepaald niet in de koude kleren gaan zitten.


Nog één citaat tot slot:
"Ik herinner mij dat, toen de briefwisseling Ter Braak-Du Perron verscheen, iemand mij vroeg of ik begreep dat mensen zich zo intens en bijna exclusief met literatuur konden bezighouden, 'alsof er niets anders in het leven bestond'. Hij zag niet in dat wat voor hem 'literatuur' was voor anderen helemaal geen literatuur is, maar inderdaad leven. Die tegenstelling kan alleen worden gemaakt door wie òf van het leven òf van de literatuur een onvolwaardig begrip heeft en die niet beseft dat een schrijver die werkelijk schrijver is zich nooit met 'literatuur' bezighoudt, maar integendeel altijd met leven."