Eco, Umberto - De begraafplaats van Praag

Na de teleurstelling omtrent zijn vorige roman De mysterieuze vlam van koningin Loana, hoopte ik op weer een echte ouderwetse Eco. En daarin werd ik niet teleurgesteld. Wat heeft deze oude meester met De begraafplaats van Praag toch weer een onvoorstelbaar knap boek afgeleverd. De compositie is weergaloos, het verhaal verstrekkend qua betekenis, de personages geloofwaardig en de complexiteit nederigmakend. De stijl en breedsprakigheid zijn ook helemaal 19de eeuws (de tijd waarin het boek zich afspeelt). Tijdens een discussie tussen ene Bourru en Burot over magnetisme en hypnotiseren, dacht ik in Flauberts Bouvard en Pécuchet te zijn beland. Chapeau!

 

Zo kan ik zonder moeite nog lang de loftrompet blijven steken en ieder woord daarvan zal oprecht zijn. Maar op de vraag of ik het een mooi boek vond, of het me heeft ontroerd, moet ik toch even nadenken... Hier kom ik op terug.

 

Het verhaal

De 67-jarige Simonini lijdt aan plotselinge amnesie. Hij vermoedt dat er de vorige dag iets verschrikkelijks is gebeurd, waardoor hij zijn geheugen is kwijtgeraakt. Wel herinnert hij zich een gesprek van ruim tien jaar geleden, met een wat merkwaardige arts uit Oostenrijk: Froïde (voornaam: Sigmund). Die beweerde dat als je over je verleden vertelt, ‘het traumatiserende element’ dan helemaal op eigen kracht tevoorschijn komt. Dus besluit Simonini eind maart 1897 tot het schrijven van een dagboek, waarin hij zijn levensverhaal vanaf zijn vroege jeugd vertelt.

 

Dit is natuurlijk een prachtige vondst van Eco. Op de noodzaak en plausibiliteit waarom dit boek is geschreven, valt helemaal niets af te dingen. Het is een van die elementen waaruit blijkt dat Eco wederom een doorwrocht stukje meesterschap heeft afgeleverd. Simonini hoopt uiteindelijk uit te komen bij dat punt waar de kortsluiting vat kreeg op zijn bovenkamer. Hoewel hij vreest voor wat er komen zal, gaat hij voortvarend van start.

 

In hetzelfde dagboek schrijft ook een abt: Dalla Piccola. Deze lijkt af en toe te ontwaken in het bed van Simonini, en deze laatste ontdekt zelfs een geheime gang in zijn eigen woning die leidt naar de kamers van deze Dalla Piccola. Ze ontmoeten elkaar nooit, maar schrijven wel aan elkaar in het dagboek, waarbij ze zich verbazen over elkaars bestaan. Een derde perspectief is dat van de Verteller. Deze vat de dagboeken van beide heren samen als die te breedsprakig worden, of vult ze aan wanneer hun geheugen hen in de steek lijkt te laten.

 

Simonini is bepaald geen vrolijke Frans, maar eerder vervuld van haat. Haat tegen de Italianen (of om preciezer te zijn: Piëmontesen), waar zijn geboortewieg staat, tegen Duitsers en zeker ook haat tegen de Fransen, waar hij al jaren woont. Ook haat hij priesters: “De beschaving zal haar volmaaktheid pas bereiken als de laatste steen van de laatste kerk op de laatste priester is gevallen en de wereld van die boevenbende bevrijd zal zijn.” (p.18) Toch zijn deze niet mis te verstane gevoelens van weerzin niets vergeleken bij zijn walging voor twee specifieke bevolkingsgroepen: Joden en vrijmetselaars. De indoctrinatie door zijn grootvader, een rabiate antisemiet, draagt hier zeker toe bij.

 

Simonini is meestervervalser en in dat kader sleept zijn dagboek de lezer mee door de roerige 19de-eeuwse geschiedenis met zijn vele revoluties, intriges en complotten. We zien talloze historische figuren voorbij komen: politici, schrijvers en rapaille. Vrijwel iedereen van enige betekenis in de Europese geschiedenis van de 19de eeuw, passeert de revue. Simonini leert al op vrij jonge leeftijd dat de mensen bang zijn voor “de samenzwering van een of andere duistere vijand. (...) Het is een mal, die je naar eigen goeddunken kunt invullen, ieder zijn eigen samenzwering.” (p.90) Iemand in zijn omgeving spreekt het vermoeden uit dat de Jezuïeten – ook zo’n groep waar onze vervalser een bloedhekel aan heeft – onder een andere naam of in de gedaante van een andere orde nog steeds actief zijn. “Ze zitten dus nog steeds overal en wij moeten erachter zien te komen waar. (...)” Sommigen van hen frequenteerden het huis van Simonini’s grootvader. “(...)we vragen u derhalve te peilen hoe hun stemming is en wat hun plannen zijn”. (p.112)

 

Dit zaadje komt in het brein van Simonini tot bloei. Hij bedenkt een bijeenkomst van de Jezuïeten die zich voordoen als rabbi’s op de Joodse begraafplaats in Praag. Daar bekokstoven ze een complot dat moet leiden tot hun wereldmacht. Dit document is de spil waar deze hele roman van Eco en de omzwervingen van Simonini om draaien. De vervalser past het regelmatig aan, de Jezuïeten veranderen automatisch in echte Joden, en hij verrijkt het met nieuwe voor de Joden belastende bedenksels. In de tussentijd opereert hij als spion of dubbelspion, net hoe het Simonini uitkomt, en in die hoedanigheid schrikt hij er ook niet voor terug sommige mensen die hem in de weg staan, op te ruimen. Dat rechtvaardigt hij vrijwel zonder uitzondering met de woorden dat het zijn of haar eigen schuld was. Dat hij niet anders kon.

 

Hoe meer hij zijn verslag van die fictieve bijeenkomst van rabbi’s perfectioneert, hoe woedender Simonini wordt op de Joden. “Echt, je had er die nacht op de begraafplaats in Praag bij moeten zijn, potdomme, of op zijn minst mijn getuigenis van die gebeurtenis moeten lezen, om te kunnen begrijpen dat men niet langer mocht dulden dat dat verdomde ras onze levens vergiftigde!”(p.235) Hij gelooft dus in zijn eigen creatie. Op dit punt aanbeland in zijn dagboek komt Simonini tot de schokkende ontdekking dat hij abt Dalla Piccola heeft vermoord. De echte dus. “Hoe kan ik tegen een schim praten?” (p.239) Kennelijk heeft hij zich het ego van de echte abt eigen gemaakt. Niet alleen amnestisch, maar ook nog eens schizofreen.

 

Zijn verhaal van de Joodse bijeenkomst waar het complot tegen de wereld wordt gesmeed, wordt geplagieerd in de driedelige roman Biarritz door de romanschrijver Goedsche, die publiceerde onder de naam Sir John Retcliffe. Ook verschijnt het elders in pamfletvorm. Kortom, het verhaal verspreidt zich en het wordt door het publiek gevreten alsof het werkelijk heeft plaatsgevonden. Simonini komt in contact met Léo Taxil, een charlatan en leugenaar die om uiteenlopende redenen een gloeiende hekel had aan vrijmetselaars. Omtrent een van zijn geslaagde mystificaties zegt deze Taxil: “Het belangrijkste kenmerk van mensen is dat ze bereid zijn alles te geloven. Hoe had de kerk zonder die universele goedgelovigheid anders bijna tweeduizend jaar kunnen standhouden?” (p.323) Onder Taxils naam worden vele boeken en pamfletten gepubliceerd, waarin de meest wilde horrorverhalen over de praktijken van vrijmetselaars worden uiteengezet. Simonini levert hieraan een grote bijdrage door met ideeën te komen van die praktijken, die zogenaamd door ingewijden zijn prijsgegeven. Buitengewoon vermakelijk om te lezen, moet ik zeggen.

 

Uiteindelijk komt de beschrijving van de bijeenkomst van de rabbi’s in handen van de Russen. Simonini levert hen ook nog andere verslagen van ‘ooggetuigen’ of ‘authentieke’ documenten waaruit het complot van de Joden onomstotelijk uit naar voren komt. Hij noemt deze verzameling aan belastend materiaal De Protocollen. In 1905, buiten de vertelde tijd van dit boek, verscheen in het Russisch de eerste editie van de Protocollen van de Wijzen van Zion. Het werd direct in vele talen vertaald en werd twintig jaar daarna dankbaar misbruikt door Adolf Hitler in diens Mein Kampf.

 

Buitengewoon knap

Er komen in deze roman nog veel meer ontmoetingen, complotten en intriges voor waar Simonini bij betrokken is. Die laat ik, samen met de directe aanleiding voor zijn geheugenverlies, hier voor wat ze zijn. Het is eerlijk gezegd ook erg veel en erg overdadig. Met het motto voorin het boek van Carlo Tenca lijkt het alsof Eco zich hier op voorhand voor verontschuldigt: “(...) uitweidingen in een historische vertelling (vormen) nu eenmaal (...) het hoofdbestanddeel (...)” Toch maakt Eco het daarmee zijn lezers in mijn optiek nodeloos moeilijk. Het boek krioelt van de passages waarbij ik maar niet kan bedenken welk doel het dient. Beschrijvingen van diverse mengvormen om tot een explosief te komen, alinea’s met recepten voor maaltijden (de enige echte passie van Simonini is eten), opsommingen van titulatuur van vooraanstaande vrijmetselaars van een halve pagina of langer. Dat een lezer ‘colour locale’ nodig heeft, begrijp ik uitstekend, maar de dosering lijkt hier zoek. Dat is meteen de voornaamste reden waarom ik dit geen mooi of ontroerend boek vind. De honderden namen die voorbij komen, de intriges die over lange tijdsspannen spelen, de perspectiefwisselingen en ga zo maar door. Het is allemaal minutieus gecomponeerd en ik heb er bewondering voor, maar doordat ik als lezer echt moet werken, sleept dit boek me nergens echt het verhaal in. Geen moment vergeet ik dat ik op de bank, in de trein of in bed dit boek aan het lezen ben. Dat is niet per se wat een goed boek maakt, maar het draagt doorgaans wel bij aan mijn persoonlijke waardering.

 

Feit blijft dat deze roman nog lange tijd zal nagalmen. In zijn nawoord schrijft Eco dat alle personages die er voor het verhaal toe doen, werkelijk hebben bestaan, evenals alle publicaties met uitzondering van Simone Simonini en diens verhaal over de rabbi’s op de Joodse begraafplaats in Praag. De rest is dus het historische resultaat van bij elkaar verzonnen achterklap om maar een vijand te creëren. De Protocollen van de Wijzen van Zion ligt aan de basis van de holocaust. Dit boek is een even geniale als verontrustende waarschuwing. “En nu ik er nog eens goed over nadenk, heeft ook Simone Simonini in zekere zin bestaan, al is hij het resultaat van een collage, en heb ik dingen aan hem toegeschreven die in werkelijkheid door verschillende personen zijn gedaan. Sterker nog, eigenlijk is hij nog steeds onder ons.” (p.485)

 

Eco toont in zijn roman aan dat de samenzwering van een duistere vijand gecreëerd kan worden. Ook – of misschien juist – als de samenstellers van die vermeende samenzwering niet worden gehinderd door enige echte kennis van zaken. Alleen al daarom verdient dit boek een enorme lezersschare. Buitengewoon knap dus, maar niet ontroerend.

 

Gelezen: februari 2011

Waardering: 7/10