Hermans, Daniëlle - Het tulpenvirus

Onlangs las ik Tulpengekte van Mike Dash, een gedegen en sterk geschreven geschiedenis van de tulpenmanie die een groot deel van de Nederlanden in de greep hield in 1636 en het begin van 1637. Bij het stuk waar de vroege en niet nader verklaarde dood van Wouter Winkel, een belangrijke kweker uit die tijd, wordt omschreven, dacht ik nog: dat zou een aardig gegeven vormen voor een thriller. Kennelijk dacht Daniëlle Hermans hetzelfde.

 

Haar debuutthriller Het tulpenvirus heeft inderdaad Winkels ontijdige heengaan als kern. Het belangrijkste verhaal speelt zich overigens af in het heden, waar ook de nodige moorden worden gepleegd. En dat allemaal om die ene bol te verkrijgen van een bijna legendarische tulp: de Semper Augustus.

Het boek is mij bijzonder slecht gevallen. Niet omdat ik mijn idee voor mij ogen weggekaapt zag worden, maar omdat het slordig is geschreven en omdat diverse verhaallijnen ongeloofwaardig zijn. Niet duidelijk wordt bijvoorbeeld hoe de hedendaagse hoofdrolspelers kunnen weten dat de vroeg 17de eeuwse kweker in het bezit was van deze tulpenbol. Na diens overlijden werden zijn bollen geveild op een nu nog spraakmakende veiling in Alkmaar, die het einde van de manie zou hebben ingeluid (overigens is dit historisch niet helemaal correct, zoals het boek van Mike Dash overtuigend aantoont). Zijn weeskinderen waren na deze veiling schatrijk. Ongeloofwaardig dat deze heer Winkel bij decreet (alsof hij wist dat hij vermoord zou worden) deze onbetaalbare bol (Semper Augustus) achter liet houden. In het maniakale bollenwereldje van destijds. Nu goed. De halfslachtige wijze waarop de tulpenbollenfraude van 2003 in het verhaal wordt verweven, zonder dat dit enige consequenties heeft voor de verhaallijn, stoort mij eveneens.

Maar los van het wat zwakke plot, waar ook het bijna obligate geheimschrift niet aan ontbreekt – al heeft het bitter weinig betekenis – en ook religieus extremisme niet ontbreekt, stoorde vooral de stijl van mevrouw Hermans mij. Dat begint al bij de proloog, waar het levenloze lichaam van Wouter Winkel (Hermans hanteert het iets ouder voorkomende ‘Winckel’) wordt gevonden. De proloog eindigt met de zin “In de stilte van de vroege ochtend maakten de vliegen een hels kabaal.” Vliegen kunnen zonder twijfel irritant zoemen, maar een hels kabaal heb ik ze echt nog nooit horen maken, ook niet wanneer ze in groten getale rond zoemen. Vanaf een dergelijke misser in het begin, ben ik op mijn beurt irritant alert.

Op de volgende scheve schrijfschaats hoef ik dan ook niet lang te wachten. Op pagina 17 heet het: “Zijn lichaam vulde zich met het gevoel van minachting.” Nog los van de slordige zinsconstructie lijkt mij dit onmogelijk. Kan een lichaam minachting voelen, sterker nog, zichzelf vullen met dat gevoel? Dacht ’t niet. En zo gaat het dit hele boek voort. De stijl van Hermans is omslachtig, knullig, oubollig en slordig. Vrijwel iedere zin krioelt van de hulpwerkwoorden en is op lijdende wijze lijdend. Redelijk heldere handelingen of innerlijke verwikkelingen bij personages worden twee tot drie keer herhaald, alsof ze de lezer niet helemaal vertrouwt. De dialogen zijn slecht, vaak onnavolgbaar en onnatuurlijk. Binnen de kortste keren hebben gesprekspartners een conflict, ze briesen, snauwen, zijn woest, ziedend of pissig, klinken bars en gebruiken woorden als ‘bwah’. Er zit weinig of geen nuance in de personages die er toe doen.

De metaforen zijn op zijn best bleekjes, maar meestal goedkoop en verstoken van iedere creatieve invulling: iets verdwijnt “als sneeuw voor de zon” (p.61). Over iemand die aan lager wal is geraakt, staat er dat hij de laatste jaren was “verworden tot een schaduw van zichzelf” (p.121) Een vliegtuig wordt twee keer binnen twee pagina's omschreven als ‘gestroomlijnd’. En tot slot van deze bloemlezing metamissers: iemand legt zijn hand op de schouder van een vrouw. “Hij voelde hoe haar spieren zich kort samenspanden (sic: aanspanden), als bij een dier dat niet gewend was aangeraakt te worden.” Say no more! Ik snap hem, hoor. Dit ziet iedere lezer toch direct voor zich? Een dier dat het ongewoon is te worden aangeraakt, ik denk aan een hert, een tijger of misschien een nijlpaard, en hoe die dan zijn spieren aanspant. Ja, dat werkt verhelderend...

En er zitten teveel slordigheden in het boek van het soort: “Ze drukte op stop en het beeld bevroor.” (p.169) Ik ben geen technicus, maar op alle dvd-spelers die ik heb bediend, verdwijnt het beeld zodra ik op stop druk. Pauze zorgt voor een stilstaand beeld. Maar de dvd-speler van Hermans kan nog veel meer. Een pagina verder komen er plotseling ‘prints’ uitrollen. Geen idee waar dit over gaat. Ongetwijfeld bestaat zo’n apparaat, het wordt alleen nergens toegelicht. Dit lijkt muggenzifterij, maar als je op vrijwel iedere pagina een dergelijke ondoordachte tekstklodder tegenkomt, geloof je ook niet meer in het verhaal. De illusie die voor mij als lezer zo krachtig kan werken, wordt ontkracht.

Mijn laatste punt van kritiek: in het hele boek komt geen splintertje humor voor.

De bol van de Semper Augustus komt uiteindelijk boven water, ruim 370 jaar nadat het werd verdonkeremaand. Misschien dat een botanisch expert hier zijn licht over kan laten schijnen, maar een tulpenbol die het 370 jaar overleeft, komt op mij behoorlijk onwaarschijnlijk over.

Het lezen van Het tulpenvirus was een vreugdeloze ervaring, waarbij ik vooral irritatie ervoer en verontwaardiging dat een zo minderwaardig taalproduct het predicaat ‘Literaire thriller’ krijgt opgeplakt. Het woord 'Literaire' zou voor mij ‘als sneeuw voor de zon’ mogen verdwijnen. Ik heb het uitgelezen omdat het voor mijn eigen tulpenproject toch een leerzame ervaring was. Al was het alleen maar om te leren hoe ik het NIET wil aanpakken. Ik mag wensen dat haar volgende twee boeken (het derde verschijnt in januari 2011) beter zijn. Ik haak in ieder geval af.

Gelezen: april 2010