Möring, Marcel - Mendels erfenis

Gelezen: december 1991 (leeservaring dateert van januari 1992)

 

“Hij wil iets zeggen, op een heel zorgvuldige manier. Daarom is hij stil.”

Dit in 1990 verschenen boek is het debuut van Marcel Möring. Het verhaalt van de zoektochten van Mendel Adenauer die zich een vreemdeling voelt in een vreemde wereld. Hij is een ondogmaticus pur sang. Als zijn verwanten, grootouders, moeder om hem heen wegvallen, verliest Mendel alle contact met de wereld en zwerft hij ’s nachts over de velden rond de stad. Anna, een meisje dat hij kent van school en met wie hij een sterke geestverwantschap voelt, probeert hem terug te brengen naar het reële leven.

Het is een boek dat voor mij bestaat uit een aantal wonderschone passages en zinnen die mij uit het hart zijn gegrepen. Ik kan niet zeggen dat je ‘in’ het verhaal geraakt, hoewel het bij sommige gesprekken die Mendel voert met Anna of met vrienden van zijn familie lijkt alsof ik de stemmen van de personages hoorde meepraten. Ik kan dus slechts voor de duur van hooguit een paar pagina’s in het boek kruipen en dan word ik er door een niet aangegeven tijdsprong of perspectiefverandering weer uitgegooid.

De thematiek is van sterk religieuze aard en van het hardnekkig najagen van levenszin. Beide mij persoonlijk bepaald niet onbekend. Dat het verhaal zich in een joods milieu afspeelt, werkt enerzijds bevreemdend, omdat die wereld mij grotendeels onbekend is, en anderzijds intensiverend, omdat het roerige verleden van dit volk het haast onmogelijk maakt er niet over te filosoferen. Al met al zou ik het boek het predicaat 'niet-dogmatisch filosofisch' willen opplakken. In gesprekken over God, of hij er nu is voor de mens of andersom, zegt Mendel: “(…) De Christenen denken dat God er voor hen is. Waarom zou iemand die goddelijk is, zoiets als de mens maken en dan ook nog voor hem zorgen? Uit eenzaamheid?” Er spreekt de overtuiging of de aanvaarding uit dat alles wat iemand doet uiteindelijk onder zijn geheel eigen verantwoording valt. Niet met het vingertje naar boven wijzen met een blik van “Tja, ik kan het ook niet helpen.”

Tijdens een van hun eerste ontmoetingen zegt Anna: “Ik heb nooit ook maar het vaagste idee gehad waarom ik leef.” Waarop Mendel zegt: “Je komt op mijn terrein.” Als hij nauwelijks meer besef heeft van de wereld om hem heen, laat Mendel zich in een inrichting opnemen, waar hij gesprekken voert met een psychiater van wie hij bij het begin al denkt: Hij wil de hele wereld vasthouden.

Tijdens een van die gesprekken zegt Mendel: “Dromen zijn door elektrische stormen in onze hersenen opgewekte beeldenreeksen. Wie ze probeert te interpreteren, wil de toekomst lezen uit de ingewanden van een hond. Het gaat niet om de droom, maar om de betekenis die de dromer aan zijn dromen toekent, om zijn associaties op de droom. De droom zelf is volstrekt onbelangrijk.” Een uitspraak die mijns inziens een duidelijk beeld geeft van wát de waarheid is en welke de enige waarheid is waarmee we ons bezig zouden moeten houden, namelijk die van onszelf. In dit boek lees ik bij herhaling mijn eigen gedachten in andere bewoordingen. Het is het boek van de volmaakte paradoxen, waaruit het leven nu eenmaal is opgebouwd.

Tot slot. Tegen het einde van het boek zegt Mendel tegen Anna: “Niets in deze wereld is zo dichtbij geweest als jij en jij was verder weg dan al het andere.” Een prachtig boek, waarmee ik, hoewel ik het aandachtig gelezen heb, of misschien wel juist daarom, nog lang niet klaar ben.

“Hij zou een naam op het water willen schrijven.”