Nescio - De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel

Gelezen: erg lang geleden

 

Dit werk van Nescio, J.F. Grönloh, kan worden getypeerd met de titel waaronder de laatste verhaaltjes zijn verschenen: Mene mene tekel upharsin. Een bijbelse uitspraak die zoveel wil zeggen als: 'Ik ben gewogen en te licht bevonden'. En dat is precies wat het gehele proza van deze curieuze schrijver uitdraagt; wat wij ons ook betrachten, wij zullen altijd te licht bevonden worden, omdat onze woorden of schilderkunst immer schromelijk te kort schieten als wij Gods schepping willen bevatten. Onze middelen daartoe zijn immer ontoereikend.


Het sterkst of het meest sympathiek vind ik dit naar voren komen in de figuur van Bavink. Op pagina 58 van mijn druk (19, 1980) houdt Bavink een tirade tegen God, die voortdurend zijn naam roept en dat Bavink moet schilderen. Voor God is het een spelletje omdat hij oneindig is en overal: "Maar Bavink heeft maar één hoofd en één domme rechterhand (...). En als-i denkt dat-i God heeft dan heeft-i linnen en verf. (...) Weet je wat ik wou? Dat ik spoorwegboekjes kon maken. Zoo'n vent laat God met vrede, die is 'm de moeite niet waard". Allemaal woorden die ik zo ontzettend goed begrijp.


Dit boekje dat ik heel lang geleden voor het eerst las, heeft mij bij herlezing goed gedaan. Al moet ik ook vermelden dat ik Dichtertje, zogezegd 'onleesbaar' vind, omdat ik na vijf pagina's volkomen uitgeput ben van de naargeestige ondertoon die dit proza bevat. En ik ben wat dat aangaat toch echt wel wat gewend. Maar zelfs dan blijft het proza waar ik erg voor ben. Nescio's gedachtengoed komt in veel opzichten overeen met het mijne en als er verwantschap is, dan is sympathie minder dan een stap verwijderd.

 

Het verhaal over Japi is vertederend mooi geschreven. Japi zegt dat hij zich zo raar voelt van binnen, waarop de ik, Koekebakker, suggereert dat dat wel door de jenever zal komen. "Nee," zegt Japi, "de jenever is het niet. Ik geloof dat mijn ziel te groot is." En dat terwijl Japi "Goddank niets" is. Dit sluit naadloos aan op wat Koekebakker in Titaantjes zegt: "Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid".

 

Wat dit werk nu zo goed maakt in mijn ogen, en relatief tijdloos, is niet slechts het gedachtengoed, maar de ironie waarmee dit wordt gepresenteerd. Zo houdt Hoyer er een levensbeschouwing op na, maar dat lijkt Koekebakker "niets leuk", want "Hoyer schreeuwde zo". Als een uitleg van een standpunt te droog of zwaarmoedig dreigt te worden, verkleint Nescio de wereld tot die van een klein kind, die eigenlijk hetzelfde bedoelt te zeggen, maar daar slechts de eenvoud voor kan aanwenden. Niet de woordenschitter van diepe gedachten die je alleen maar verder weg voeren van het ware. En de kwinkslagen die net iets meer dan dat zijn, verrijken dit werk ook enorm. Zoals: "(...) want als je een dichtertje bent, dan loopen de meisjes altijd aan de overkant van de gracht". Een waar woord. Of wanneer het dichtertje droomt dat "ineens van al die vrouwen al de kleren afvielen", dan staat er: "U en ik lezer denken nooit zoiets". Een spel dat de schrijver goed beheerst.


Er is één zin waarin ik het werk van Nescio in een notedop samengevat zie: "Zoo staan de treurwilgen in de stad in de vroege lente, materialisatie Gods tusschen de klompige huizen, die zo hoog zijn, en ze wekken 't verlangen, dat geluk is en verdriet". Verlangen dat geluk is en verdriet, dat is dit proza. Allereerst het verlangen om al dat mooie dat geluk oproept, de natuur, de dromen, om dat te bestendigen en dan het verdriet om het verlangen dat nooit kan worden vastgehouden in verf noch in inkt. De schrijnende paradox.

 

Regelmatig denk ik aan de film Amadeus, waarin Salieri een soorgelijke paradox kent. Over zijn compositiedrift zegt hij ten aanzien van God: "Why implant the desire, and then deny me the talent". Even schrijnend, maar talent, daar ontbrak het Nescio niet aan, al krijg ik bepaald niet de indruk dat het schrijven hem makkelijk af ging.

 

Kortom, een boek om met een zekere regelmaat uit de kast te plukken, om aan alineaatjes te peuzelen, die voor even een gevoel van eenzaamheid kunnen verjagen.