Terrin, Peter - Post Mortem

De lovende woorden van een vriend en de publiciteit omtrent de AKO literatuurprijs trokken mij over de streep. Het lezen van deel 1 van deze roman, tot aan pagina 125, was voor mij bepaald geen feest. Alsof ik in een krakkemikkig boemeltje zit dat tergend traag vooruitgaat en iedere vijf minuten ook nog eens stil komt te staan. Het landschap dat aan mij voorbijtrekt, beklijft nergens. Waar gaat het verhaal naar toe, als je überhaupt al van een verhaal kunt spreken? Het zijn minigebeurtenisjes die over vele pagina’s worden uitgesmeerd. Ik betrapte mijzelf enkele keren op de onzalige gedachte: ik leg dit boek weg.


We volgen een schrijver, Emiel Steegman, en zijn gewoontes. We zijn getuige van hoe de kiem van een nieuw boek ontstaat; een autobiografische roman over de zeer succesvolle schrijver T, geschreven met een “aan stilstand grenzende vertraging van de tijd”. Precies. Zitten wij niet per ongeluk al in deze roman in een roman? T heeft zich teruggetrokken uit het publieke leven. Zijn laatste interview dateert van jaren terug, waarbij hij halverwege een zin zweeg, opstond en wegliep. De laatste zeven woorden worden legendarisch. In de roman zoeken we deze woorden overigens tevergeefs. Dat het 170 pagina’s verderop gaat over elf woorden in plaats van zeven, begreep ik niet.

 

We boemelen door Steegmans omstandigheden: getrouwd met Tereza, kind (meisje van vier, Renée) en haar knuffel, ‘beer’,  en diverse buren. Er zijn wat jeugdherinneringen, waarbij de aanranding van een meisje, Sandra, op een zodanig associatieve wijze wordt beschreven, dat het in eerste instantie nauwelijks op een aanranding lijkt.


Maar dan ineens schiet het boemeltje in sneltreinvaart over de rails. Het dochtertje wordt opgehaald van een verjaarsfeestje, maar blijkt in slaap te zijn gevallen. Overdag. Het is begin van een aangrijpend en hartverscheurend deel van de roman waarin de ouders Steegman in een nachtmerrie zijn belandt. Het meisje, Renée, heeft, zoals later zal blijken,  een herseninfarct gehad. De geestdodende en surrealistische sleur van de eerste 125 pagina’s is opgeslokt door een realistische, bijna tastbare spanning. Alles gebeurt tegelijkertijd. Terwijl Steegman, ziek van angst, met vrouw en dochter op de eerste hulp zit, belt zijn uitgever. Zijn boek De moordenaar heeft een belangrijke literaire prijs gewonnen. Een cameraploeg van Het Journaal is onderweg. Een minuut eerder heeft hij het slechte nieuws ontvangen over Renée. De werkelijkheid is plotseling volstrekt onwerkelijk geworden. “Dit is een misverstand, een grotesk misverstand, iemand moet de ban doorbreken, ons meisje is kerngezond, we nemen haar uit dit belachelijk grote bed op wielen en gaan naar huis, we houden deze mensen geen minuut langer op. Morgen slapen we uit, tegen de middag denken we lachend terug aan deze farçe. Niet te geloven.”

 

De eerste uren na het infarct zijn kritisch en kan het muntje van Renées nog zo jonge leventje nog beide kanten op vallen. “Als God bestond, zou ik in Hem geloven.” Het beeld van het kleine meisje aan alle kanten met slangen doorboord, is hartverscheurend: “Beer, tegen haar wang, kijkt verschrikt uit zijn bekraste ogen.” Uit zelfbehoud, schrijft Steegman in het ziekenhuis op een Olivetti Lettera 32. “Gisteren ben ik als met een houten knuppel van mijn verhaal af geslagen. T is nergens meer te bekennen.”

 

Dit tweede deel van de roman is ronduit meesterlijk. Iedere observatie is raak, nergens wordt het sentimenteel en toch dringt de pijn, het verdriet en de angst door in ieder woord. De eerste keer dat Steegman ontwaakt in een bed in het ziekenhuis: “Ik veer op van de eerste knauw van inktzwart verdriet: het is uitgehongerd, het heeft uren op me gewacht.” Als het levensgevaar is geweken, wisselen de schrijver en zijn vrouw de wacht in het ziekenhuis af. Steegman is thuis en laat zich moedeloos vallen op het bed van zijn dochter: “Haar hoofdkussen: de geur raakt me midscheeps.”

 

Het derde deel vraagt de volle aandacht van de lezer. We volgen de biograaf van Steegman. De schrijver heeft hem een aantal filmpjes toegestuurd. In de jaren na de ziekenhuisopname heeft hij op aanraden van een therapeut het herstel van Renée gefilmd. Kennelijk heeft Steegman toch de roman T geschreven. Het boek is een internationaal monstersucces geworden. De personages van Steegman en van T wisselen elkaar in snel tempo af. Het onderscheid tussen fictie en superfictie vervaagt, helemaal wanneer in Steegmans werkelijkheid een zelfmoord plaatsvindt, die angstaanjagend veel lijkt op een zelfmoord uit T. Sandra V. heeft in beide werkelijkheden deze naam, en schrijft in beide ficties dezelfde afscheidsbrief. Een en ander brengt Steegman in moeilijkheden.

 

Bovendien vereenzelvigt de biograaf zich ook nog eens met zijn onderwerp. Wie is aan het woord? Pas in dit deel werd mij duidelijk waar deel 1 nu voor nodig was. Het legt het fundament voor dit deel waar alles een wending neemt, die zelfs de meest doorgewinterde lezer niet had kunnen voorspellen. Welke rol er nog voor Steegman tijdens deze apotheose is weggelegd, laat ik naar goed gebruik aan de lezer.


Post Mortem is in mijn ogen een hartstochtelijk pleidooi voor de waarde van fictie, maar meer nog is het een monument van vaderliefde. De schrijver die de filmtapes aan zijn biograaf stuurt. “Hij vond zijn leven te banaal voor een biografie. Hij vond het geen boek waard. Dat van Renée wel. Haar prestatie was groter dan de zijne. Ik denk dat hij me zoiets aan het verstand wil brengen.”

 

Soms loont het om als lezer door te zetten. Dat bewijst Peter Terrin met dit terecht bekroonde boek. Als ik het inderdaad had weggelegd – wat mij hoogst zelden overkomt – had ik een bijzondere leeservaring moeten missen. Een leeservaring die ik zal koesteren.

Gelezen: januari 2013