Brederode, Désanne van - Barsten

Gelezen: december 2006

 

Beviel mij bij vlagen erg goed en bij andere vlagen bepaald slecht. Ze kan af en toe gruwelijk slap ouwehoeren en af en toe verkondigt ze stellingen waar ik het bijzonder mee oneens ben. Het irriteert mij af en toe en de grondvraag dringt zich: waarom dit toch publiceren? De getuigenis van haar Christen-zijn vind ik even boeiend als onnavolgbaar. Er zit ook veel tegenstrijdigheid in wat ze schrijft, en dat is goed. Ook bevat het de embryonale vorm van haar pamflet Modern dedain.


Eigenlijk verwoordt ze mijn kritiek zelf al in het begin:
p. 25 Ik ben bang dat lezers denken: Waarom heeft ze dit en dat niet geschrapt? En dan concluderen: Geen wonder dat ze geen bestsellers schrijft; ze kan geen hoofd- van bijzaken onderscheiden.
Een rake observatie: p. 29 Het heeft ook geen zin met Grote Bedoelingen achter je laptop te kruipen. Juist als je wílt raken, schiet je mis.

Veel gaat over het schrijven, en die passages vind ik erg geslaagd. Een erg mooie omschrijving vind ik op
p. 38 Ik heb het schrijven nodig om toch nog iets concreets te hebben in die almaar voortdurende, ogenschijnlijk saaie doodse herfst, die open, eeuwige overgangsfase waarin ik me bevind.

p. 56 Als je jezelf al niet durft te doorgronden, als je je eigen hart en ogen al niet eens durft te vertrouwen, maar bij alles een boekje nodig hebt, hoe zou je dan een vraag moeten stellen?

Het zoontje van Désanne, Jesse, treedt af en toe op als een vroegwijs en intrigerende mannetje. Deze uitspraak bijvoorbeeld:
p.100 Ik verzin de waarheid, leuk hè.

Andere onderstrepingen dan:
p. 128 Haat teert op blindheid. Op de onwil om te kijken, te zien.

p. 136 (over oudere mannen) Er zijn genoeg mannen die niet indringender worden na hun veertigste, die niet condenseren.

p. 138 (over de muziek van Keane, die mij niets zegt) De snik, niet omdat alles vergeefs is geweest, maar omdat het inzicht dat negentig procent van al het menselijk gepruts vergeefs is, me zo kalm maakt.

Volstrekte onzin bijvoorbeeld vind ik navolgend stuk. Het is ook treurig:
p. 157 schrijvers die het afronden van een roman een ‘bevalling’ – en een mislukt, halverwege afgebroken verhaal rustig een miskraam noemen… Dergelijke beeldspraak geeft niet alleen aan dat ze hun arbeid overschatten, maar ook dat ze vrouwen onderschatten.
Dergelijke quasi feministische kift mag mij bespaard blijven. Ze klopt zichzelf op de borst om haar vrouw-zijn, wat helemaal niets met verdienste te maken heeft.

p. 225 (dan weer iets moois over het langer samen-zijn) Wij staan steeds rechterop, en onze lichamen passen in de nacht steeds beter om elkaar heen. Voorzichtiger, minder hebberig.

 

Stilistisch hoogstaand, inhoudelijk hink ik op twee ervaringen: irritant en wijs/mooi.