Brouwers, Jeroen - Laatste plicht. Terugdenken aan Hans Roest

Wie het essayistieke en epistolaire oeuvre van Jeroen Brouwers een beetje kent, zal ongetwijfeld de naam Hans Roest voorbij hebben zien komen. Brouwers noemt hem in Laatste plicht:

“mijn beste, de allervertrouwdste, meeste genereuze en royale vriend. Hij van zijn kant noemde mij zijn ‘erezoon’.

Brouwers vindt het een van zijn laatste plichten om over Hans Roest te schrijven, getuige dit boek, al moeten we eerlijk zijn en het ‘een boekje’ noemen. Waarom dat verkleinwoord moet worden gehanteerd, komt omdat Brouwers bij het opnemen van de pen om deze laatste plicht te volbrengen erachter komt dat hij nagenoeg niets weet van Hans Roest. 

“Ik denk nog vaak aan hem. Met gevoelen van gemis. Hij was verankerd in mijn leven, maar iets ‘weten’ over hem en zijn leven doe ik amper.”

 

De beide letterwerkers leerden elkaar in 1962 kennen bij de Geïllustreerde Pers (‘De Geepee genoemd’), waar Roest chef was van de lectuurredactie. Al snel toonde Roest interesse in Brouwers’ echte schrijven en die betrokkenheid zou hij zijn hele leven blijven tonen. Op de een of andere manier wist 'de heer Roest' de aandacht altijd op de ander te vestigen, nimmer op zichzelf.

“Hij liet zich niet ‘kennen’. Een engel in een oesterschelp. Discreet over anderen, uiterst bescheiden en afgedekt over zichzelf.”

En verderop: “Hij liet nooit iets los waar ik wijzer van werd.”

 

Het handjevol biografische feiten en weetjes dist Brouwers getrouw op, maar moet toch keer op keer concluderen dat hij het niet weet: “Wie was Hans Roest?”

Op zich ook een boeiend gegeven, dat je iemand die jouw leven op doorslaggevende wijze heeft beïnvloed, helemaal niet blijkt te kennen. Onvermijdelijk is dit ‘Terugdenken aan Hans Roest’ tegelijkertijd een vogelvluchtig overzicht van Brouwers’ eigen schrijverschap, althans wat de beginjaren betreft. 

 

Ondanks, of misschien moet ik eerder zeggen, dankzij het weinig vermeldenswaardige, is Laatste plicht een prachtig boekje geworden. De meester van het niets, Brouwers zelve, maakt er weer een taalfeest van. Dat begint al op de eerste pagina, waar hij de brave vooroorlogse jaren dertig beschrijft, en afsluit met:

“al begonnen toen de deksels al te klepperen op de pannen met spruitjes”.

Een trefzekere schets in weinig woorden die de lezer direct een beeld en begrip biedt. 

 

Een ander voorbeeld van diens meesterschap, lees ik op de laatste pagina. Ter afscheid van wat achteraf Brouwers’ laatste bezoek aan Roest zal blijken te zijn – bij wie “de orde der dingen in zijn hoofd al onherroepelijk bezig was te kapseizen” – gebeurde wat in hun 35-jarige vriendschap nog niet eerder was gebeurd:

“hij sloeg in accolade zijn armen om mij heen en drukte zich tegen me aan. Dag liefste vriend, zei hij. Ik zei ook: Dag liefste vriend.”

Achter dat ‘in accolade’ zit weer een hele wereld. Het beeld klopt, de afsluitende en samenvattende symboliek klopt, alles klopt. 

 

Nog veel, heel veel graag van deze inmiddels ook zo broze schrijver!

 

Gelezen: februari 2019