Haan, Jacob Israël de - Pijpelijntjes

Gelezen: erg lang geleden

 

Pijpelijntjes van Jacob Israel de Haan vind ik bij uitstek een geschikt boek om de volgende vraag bij te stellen: welke is nu de relevantie van het in het heden lezen van een roman uit 1904, die voornamelijk vanwege de maatschappelijke opschudding of misschien zelfs rol in zijn tijd, overgeleverd is gebleven tot vandaag? In mijn ogen heeft het uitsluitend betekenis als historisch curiosum. Het geeft een tijdsbeeld van het Amsterdam uit die tijd, van bijvoorbeeld de verhuispraktijken, en daarbij toont de opschudding die deze roman veroorzaakt en het maatschappelijke isolement waarin J.I. de Haan gedurende enige tijd verzeild raakte, aan hoe weinig geaccepteerd homoseksualiteit was. Zonder enige twijfel wás het boek bijzonder, maar is het dat nog? Mag het nu nog als literatuur worden gekwalificeerd?


Op deze vraag zou in een goed onderbouwd betoog nu een uitgebreide definitie volgen van wat ik als literatuur beschouw. Nog afgezien van de onduidelijkheid voor mijzelf in deze, zal ik je dat besparen. Ik vind dat Pijpelijntjes niet tot de literatuur (canon) mag worden gerekend. Het boek irriteert mij qua stijl en heeft mij anno domini 1990 niets maar dan ook helemaal niets meer te vertellen. Mijn beste vriend is homoseksueel, af en toe heb ik er een achter mijn kont aan, en desondanks kan ik het over het algemeen beter vinden met zachtaardige dan met macho-mannen. Maar dit terzijde.


Dit alles klinkt wellicht naïef, maar is het niet. De relevantie van Pijpelijntjes is verouderd en verdroogd tot pulver. Dat is niet het geval met de meeste boeken van Couperus, Emants, Van Eeden of Multatuli. Hoewel de laatste het geluk heeft dat zijn genie de maatschappelijke betrokkenheid van zijn werk - die vrijwel altijd een vluchtige aard bezit - verre overtreft. Wat is vandaag nog de relevantie van Een liefde van Van Deyssel, behalve dat het een literaire storm in een glas water heeft teweeggebracht, tóen? Literatuur is toch altijd nog een harmonie tussen vorm en boodschap (vent). Pijpelijntjes heeft enkel vorm, en dan nog een die ruimschoots achterhaald is.


Laat ik het boek maar eens onder de loep nemen. De beginzin reeds is van een halfzachtheid, die mij het boek meteen zou doen wegleggen, als mij niet was verteld dat het zo bijzonder moest zijn: "Daar is een tijd van komen, daar is een tijd van gaan". De handeling betreft niet meer dan het zoeken van een nieuwe woonruimte, de relatiebeslommeringen van Sam en Joop, die werkelijk niet veel om het lijf hebben, en hun betrekkingen met huisbazen, -bazinnen. Maar ala, de handeling hoeft niet de kwaliteit van het boek te zijn. Wat werkelijk mijn ergernis tart is de stijl, waar mijn kaken van aan elkaar blijven plakken van de mierzoetigheid.

 

Ik neem een willekeurige pagina, (Jeroen Brouwers doet hetzelfde bij de bespreking van een boekje van Dirk Ayelt Kooiman, waarbij hij het boek met een lenige zwaai tegen het plafond gooit om zo het lot te laten beslissen op welke pagina het op de grond open blijft liggen, maar ik beheers mij)..... 30. "(...) waar het kaalgetakte". Goed dit wil ik nog een vondst vinden, hoewel het me al erg aan Van Deyssels Adriaantjes doet denken. "(...) van de lege pereboom", kaalgetakt en leeg is wel erg leeg, "zwartnat zwartdruipend rekte en boog". Die superlege perebooms kaalgetaktheid rekt en buigt, let op, zwartnat én zwartdruipend. Pereboom is niet in een rooskleurige stemming, houdt misschien niet van het jaargetijde. Doch, het regende niet meer, maar de boom "drupdruppelde" na. Naast een pesthumeur stottert die boom ook nog.

 

Andere zin:
"Schuin herfstzonnetje zonder schijn, scheefde even in de kippenhokhoek". De Haan is kampioen amateur-alliterist. Overigens wil ik wel eens een zonnetje schuin zien scheven.
Dit proza, ook al is het oud en verdient het wellicht meer clementie dan mijn 'schokschouderen' van verdriet, trekt mijn gezicht voortdurend in een 'malgrappige' grijns, en is mijn opinie over dit boek als 'bruine stank die zwaar opbobbelt'. Zou dit boek heden ten dage zijn verschenen, dan zou ik de heer De Haan vriendschappelijk op zijn schouder 'tikkeltikken' en hem welwillend verzoeken in het vervolg normaal te doen, maar bovenal vooral niet meer te schrijven. 'Doet u dat vooral niet meer.'

 

Maar het boek is verschenen in 1904, dus is mijn boosheid, want dat is het, niet geheel gerechtvaardigd. Desondanks lees ik het in 1990, dus ná Ter Braak en Du Perron, ná Reve en Hermans en ná Brouwers en Mulisch. Neen, wat zou moeten gebeuren met dit boek is dat de cruciale passages, díe scènes die het boek tot vandaag hebben doen overleven, grondig worden gezuiverd van het 'suispiepende', het 'leukluchtige' en het 'zwaarbelbobbelende', om dan slechts nog voort te leven in een bloemlezing met teksten die in onze ogen nu curieus aandoen, maar die toen voor eventjes de wereld op zijn kop zette. Bewaar het origineel in een veilige en goed conserverende bibliotheek, voor de scripties en aanverwante ongeinspireerde doeleinden die er voor te verzinnen zijn. En als we ons met literatuur bezig willen houden, laat ons dan de werken van de Couperussen, de Multatuli's en hensgelijken blijven lezen.