Veen, Herman van - Herinnerde dagen

Vijf jaar na het eerst deel, is dan het tweede deel verschenen van de biografische trilogie ‘Voor ik het vergeet’ onder de titel ‘Herinnerde dagen’. Evenals het eerste deel heeft het me weer erg vermaakt. In dezelfde associatieve, a-chronologische en anekdotische stijl beschrijft deze grote kleinkunstenaar het ontstaan en de eerste jaren van zijn carrière. Veel aandacht is er voor zijn vader en moeder, zijn eigen kinderen en kleinkinderen. Zoals ik destijds al schreef, is ook dit boek weer humoristisch, teder en weemoedig. Het is: Herman van Veen.


Het boek is rijk gelardeerd met gedichten, songteksten en citaten. Ook wordt veel materiaal met een autobiografisch karakter uit shows uit het verleden gerecycled, zoals de anekdote waarin de jonge Herman een totoformulier voor een van zijn ooms invult, nadat de wedstrijden al zijn gespeeld. Dit leidt tot een hilarisch familietafereel, dat ik al heel goed kende. Deze enigszins ‘gemakzuchtige’ bladvulling zijn Van Veen vergeven. Deze lappendeken aan ontroerende en ontwapenende fragmenten levert gezamenlijk een aardig beeld op van zijn voorbije tijden.


Van Veen beschrijft veel initiatiemomenten die hem vormden tot de artiest die hij uiteindelijk is geworden. Zoals het prachtige hoofdstukje over To Doornekamp, zijn eerste vioollerares.

“De viool was voor mij een kantelmoment.”

Erg vermakelijk is ook de anekdote over zijn toelatingsexamen voor het Utrechts Conservatorium. Op zijn viool speelt hij een stuk van Corelli, wat prima gaat,

“totdat ik in mijn enthousiasme tijdens het presto de muziekstandaard, waarop mijn noten, omkiepte. De pianist had het niet door. Terwijl ik vertwijfeld mijn muziek opraapte, floot ik mijn partij bloedserieus door.”


Op twee van de foto’s die in het boek zijn opgenomen, staat zijn vader. De gelijkenis is ‘eerie’ zoals de Engelsen zouden zeggen, spookachtig. Zelf schrijft hij daarover:

“Als u wilt weten hoe hij eruitzag, kijk naar de kaft van dit boek. Heb het gevoel dat ik ’s ochtends mijn vader sta te scheren.”


Trots is Van Veen op zijn naïviteit waarmee hij als kind (en vaak ook als volwassene en nu als oudere) de wereld bekijkt. 

“Ons geboortehuis in de Kievitdwarsstraat was vanbinnen veel groter dan vanbuiten. Op zolder had ik een vliegveld. De slaapkamer van mijn ouders was een concertzaal met een schoorsteen van witte tegeltjes die speciaal voor mijn bladmuziek gemaakt was. (…) In de tuin van twaalf vierkante meter stond een seringenboom in een regenwoud. Seringen die als mijn moeder jarig was steevast in bloei stonden, dat vond ik heel knap van haar. (…) Toen ik voor het eerst de zee zag kon ik bijna niet geloven dat zoiets groots in mijn ogen paste.”


Veel stukjes lijken per ongeluk in het boek terecht te zijn gekomen, maar ze geven het geheel dat specifieke en unieke ‘HermanVanVenisme’, zoals navolgend momentje:

“‘Weet je wat ik vandaag nog niet gehad heb, een kusje,’ zei ik tegen mijn kleinzoon. ‘Oh ja,’ zei hij en liep op zijn pyjamavoeten naar me toe, klom op mijn knieën en tipte een kusje op mijn wang.

‘Dank je,’ zei ik.

‘Alsjeblieft,’ zei hij ernstig.”


Ja, een vluchtig, maar heerlijk boek van mijn jeugdheld.


Gelezen: maart 2015