Bernlef - Publiek geheim

De vier boeken die ik nu van Bernlef heb gelezen vind ik in één woord goed. Niet meer, niet minder. Uit de vier (Sneeuw, Hersenschimmen, Vallende ster) zou ik niet een beste of een minst beste kunnen aanwijzen. Alle zijn ze degelijk, mooi en bovenal, ze vertellen iets wat voor mij van belang is en eigenlijk is dat laatste het belangrijkste criterium voor mijn waardering van een boek. Naast de vele andere geldende crite­ria, staat deze bovenaan.


Publiek geheim is zijn meest omvangrijke boek dat ik las. Zijn stijl is prettig te noemen, zonder flamboyante uitspat­tingen, ja, misschien zelfs een beetje grijs en saaitjes. Maar Bernlef is geen eenvoudig man, zoals Petterson uit Sneeuw:
"Hij was een eenvoudig man. Hij geloofde in oplossingen".
Met andere woorden, het is de boodschap waar het om draait, en in Publiek geheim is dat deels het aan het licht brengen van de onderdrukte vrijheid en ten tweede de mededeling dat het leven niets voorstelt, maar dat de enige mogelijke zingeving ervan ligt in de taal. Misschien vandaar ook zijn pseudoniem. Bern­lef, de eerste bij ons bekende Nederlandstalige schrijver. (Hoewel de belangrijkste reden van een pseudoniem zal zijn het vermijden van zijn literair-historisch beladen naam: Marsman.)


Het verhaal is goed verteld. Het paradoxale tussen geheim en publiekelijk bekend wordt op schrijnende wijze duidelijk. Ik wil niet op het verhaal zelf ingaan, maar wel op enkele details. Bernlef strooit naar mijn mening iets te vaak met de vergelijking als stijlfiguur. Eerst geef ik twee voorbeelden van een overbodige vergelijking, want niets ver­duidelijkend, en daarna van één die wel degelijk verrijkend werkt.
"Hij maakte zijn sigaret uit en vouwde zijn handen samen, zoals mensen doen die tijdens een vergadering op het punt staan een voorstel in te dienen."
"Peter Zoltán deed niet onvriendelijk tegen hem, maar toch ook niet zoals je met iemand omgaat die al twaalf jaar onder je werkt."

Het vertraagt, hapert en in het laatste geval verwart het zelfs, maar bovenal het verbetert in geen enkel opzicht het beeld of de handeling. Maar dan:
"Je kon in de muziek van Bach (...) niet zeggen waar de emotionele momen­ten nu precies zaten, zoals je in een regenbui niet kon zien waar het het natst was".
Mooi en raak! Al was misschien een verge­lijking van de muziek van Bach met zonlicht iets passen­der geweest.

Dergelijke zwakkere elementen heffen het goede op, of andersom, waardoor het proza als zodanig mij nergens echt doet opveren. Gebruik van symboliek daarentegen vind ik uitstekend gedoseerd en niet dwangmatig overvoerd, zoals bij Brouwers vaak wel het geval. Prachtig vind ik bijvoorbeeld dat Tomas Szass bij zijn vrijlating uit de gevangenis weer zijn stilstaande horloge om zijn pols bindt, het gelijk zet en het dan opwindt, alsof er tijdens zijn gevangenschap geen tijd was verstreken. Toch doen andere slordigheden dit moois weer teniet. Op pagina 75 beschrijft Bernlef de naaktfoto die Fedor van Judith had gemaakt. Hij constateert dat ze kleine borsten heeft. Op pagina 140 kijkt Clara naar diezelfde foto en er staat:
"Haar hoofd steunt op haar opgetrokken knieën die ze met gevouwen handen omklemd houdt".
Van geen enkele vrouw die in deze houding zit, zijn de borsten te zien, laat staan de omvang daarvan. Dit stoort mij en mag niet voorkomen in een werk dat kunst heet te zijn.

 

Maar ik zal niet verzanden in een touwtrekwedstrijd tussen goede en slechte elementen van het boek. Het heeft mij zeer geboeid, ik bewonder de schrijver ervan en de link met Saenredam doet me deugd. De film blijft de drager van de hoop. De hoop dat de waarheid aan het licht komt en de hoop dat er ondanks het ongeloof erin, zich toch eens een oplossing voor dit leven zal voordoen. Een oplossing waarop wij allen met een zucht van verlichting kunnen zeggen: "Oh, dáárom zijn wij hier, en vandáár is het slechts tijdelijk. Nee, maar nou begrijp ik het en heb ik er volledig vrede mee".

 

Ik hoor achter Bernlefs zinnen flarden Mulisch. Over de zee zegt iemand in Sneeuw:
"Altijd hetzelfde en toch ook weer niet",
waarmee we nog geen stap van Mulisch' octaviteit ver­wijderd zijn. En ook klinkt Brouwers in de verte, alsmede zweempjes Hermans.
Het 'mooie zinnetje' ben ik helaas maar één keer in de ruim 200 pagina's tegengekomen. Schaars maar tot slot het vermelden ruimschoots waard:
"Als licht ergens naar zou ruiken, zou het naar gras zijn."

 

Gelezen: lang geleden