Blom, Onno - Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers

Bij het schrijven van een leeservaring van een biografie ervaar ik iedere keer weer hetzelfde dilemma: gaat het over de schrijver van de biografie of over het onderwerp? Beide natuurlijk. Laat ik deze keer beginnen met mijn indruk van het werk van Onno Blom. 

 

Het litteken van de dood is een van de mooiste biografieën die ik heb gelezen. Onno Blom heeft niet alleen een prachtig portret gemaakt van Jan Wolkers, maar heeft ook diens leven en kunstenaarschap zo treffend geduid, dat het mij direct als ‘het laatste woord over Wolkers’ voorkwam. 

 

Het lezen van deze biografie over een van mijn jeugdhelden, bracht een revival op gang waarvoor ik dankbaar ben. Jan Wolkers trok mij ooit als jongen van een jaar of vijftien met Een roos van vlees de literatuur in. Ik las al zijn verhalen en romans, dus het zou onrechtvaardig zijn als zijn naam ontbreekt in mijn leeservaringen. Gelukkig is deze omissie nu ongedaan gemaakt. 

 

Ik heb enorm genoten van deze biografie, ook dankzij de beschreven persoon. Wolkers genoot het leven ten volle. Als observator van schoonheid en deelnemer aan genot zijn maar weinigen gulziger dan hij was. En deze levenskunst spat van de bladzijden af, die zeer smakelijk zijn geschreven. Na iedere leessessie was het moeilijk het boek weg te leggen. Het was een verhaal, zoals de biograaf ook in het begin aangeeft: 

“Het is een illusie alle afzonderlijke feiten van een leven in één boek – of in twee of drie dikke delen, zoals onder biografen niet ongebruikelijk is – onder te kunnen brengen. Alleen als verhaal is het te bevatten.”

 

De biografie heeft ook mijn waardering, die grenst aan bewondering, voor het literaire werk van Wolkers nieuw leven ingeblazen. De talrijke citaten uit zijn werk, ook uit zijn essayistiek die ik nooit gelezen heb, bewijzen voor mij de grootheid van zijn schrijverschap. Zoals dit citaat uit Een roos van vlees:

“(…) de regen sloeg het water vol luchtbellen”.

Of als hij zijn pas geboren tweeling in hun couveuse bekijkt:

je “kijkt naar de ongecoördineerde stemmingen die over die kleine dikke vleeswangetjes lijken te glijden”. 

Of in een essay:

“Vruchtwater resoneert als de klankkast van een stradivarius. Een goedgevulde baarmoeder is het beste concertgebouw.”

Dit citaat spreekt mij met name aan, omdat het min of meer de opening van mijn roman De vergeten muze beschrijft. 

Tot slot zijn omschrijving van een computerscherm: ‘zo’n leeggevist aquarium’. 

 

Wat mij vroeger ook moet hebben getroffen, werd mij nu in zijn levensverhaal nog eens aangereikt: Wolkers’ volkomen authenticiteit. Zijn oprechte verwondering over alles dat het leven hem te bieden had. Over de schoonheid in de natuur schreef hij bijvoorbeeld aan zijn jeugdvriend Wim de Kler: 

“Daar is God soms zo huivrend dicht nabij dat hij in je vaart dat je zelf God wordt. Daar kan ik soms rillen voor een macht, ik weet niet wat, maar waarvan ik als ik sterf hoop te zeggen: ik vloei in u leeg, ik ben een met u.” 

Prachtige woorden. En verderop: 

“Ik weet dat het waar is wat Rilke zegt, dat wij niet weten wat schoonheid is, dat wij geen schoonheid kunnen maken; alleen maar dingen waaruit het heimwee en verlangen spreekt daarnaar.”

 

Zo, in net geen 1000 pagina's het leven van Wolkers voorbij zien trekken, sterkte mijn overtuiging dat lotsbestemming bestaat. Zo ging Wolkers als beginnend beeldhouwer in 1957 naar Parijs om lessen te krijgen van Zadkine. Hij nam een draagbare schrijfmachine mee, die hij de ochtend van zijn vertrek in een opwelling had gekocht. In Werkkleding schrijft hij daar later over:

“Ik wist eigenlijk niet wat ik er mee wilde gaan doen, ik had helemaal niet het plan om te gaan schrijven. Is dat niet wonderbaar?”

Op die machine zou hij het leeuwendeel van zijn literaire oeuvre schrijven. En zo zijn er vele voorbeelden beschreven die een soort van onvermijdelijkheid in de loop der dingen aangeeft. Schijnbare toevalligheden die mij kippenvel bezorgen. 

Zo schreef Wolkers ook:

“Ik bedenk geen verhalen, en de compositie bedenk ik ook niet. Ze ontstaan als noodzakelijkheid.”

 

Heerlijk is ook de humor die mij regelmatig deed schaterlachen. Als hij bijvoorbeeld Een roos van vlees bij zijn uitgever inlevert, vraagt deze direct naar zijn volgende roman, Terug naar Oegstgeest.

‘Hoe ver ben je?’ ‘Het is helemaal af,’ antwoordt Wolkers, ‘Ik moet alleen nog beginnen.’

 

Minder sterk vind ik dat Blom zichzelf veelvuldig herhaalt, soms zelfs op één pagina. Regelmatig kom ik zinnen tegen die ik al eerder bijna letterlijk zo heb gelezen. Het lijkt doelbewust, maar ik ervoer het als slordig, als iets dat een redacteur nagelaten heeft te verbeteren. 

 

Maar dat is dan ook direct mijn enige minpuntje. Deze biografie en het verhaal van Wolkers’ leven raken mij zo diep, omdat ik in veel woorden mijzelf herken, mijn eigen verlangen en heimwee naar schoonheid, mijn eigen behoefte aan het achterlaten van een teken dat ik heb geleefd. Zo lees ik deze uitspraak van Wolkers’ vrouw, Karina:

“Jan vond dat het leven alleen zin had door de zin die je er zelf aan geeft.”

Deze zienswijze keert ook in mijn eigen werk, mijn dagboeken en brieven regelmatig terug in soortgelijke bewoordingen. 

 

In de epiloog zet Blom na ruim 950 pagina’s levensbeschrijving in krap dertien pagina’s een prachtige accolade achter het geheel. Over het onderscheid tussen waarheid en werkelijkheid, en het doel van Wolkers’ kunstenaarschap. 

“Jan Wolkers wilde de waarheid zijn wil opleggen. In zijn werk heeft hij het leven willen bezweren.” 

Toen zijn broer in augustus 1944 ernstig ziek in het ziekenhuis lag, maakte Wolkers een tekening “waarin hij de zon stilzette op papier om zijn stervende broer Gerrit het leven te redden. De dood kuste de kunstenaar in hem wakker.”

Het overlijden van zijn broer gaf hem de “(…) ‘schok dat het inderdaad ook met jou zo afgelopen kan zijn, dus moet je iets achterlaten, een teken van je bestaan.’ Tekens – zo zou je de romans, gedichten, beelden en schilderijen van Jan Wolkers ten diepste moeten kenmerken. Door wat hij maakte wilde hij betekenis verlenen aan zijn leven. (…) Wolkers leefde om de dood te verpulveren. (…) Maar nadat hij God en het uitzicht op een leven na de dood had verloren (…) werd zijn doodsdrift levensdrift. De vitaliteit spatte af van elke dag dat hij leefde en werkte.” 

 

Deze epiloog vormt voor mij het bewijs dat ook een biografie een werk van kunst kan zijn. 

 

Gelezen: december 2017/januari 2018