Bordewijk, F. - Rood paleis

Van dit boek heb ik zeer genoten. Misschien ook omdat ik er met een negatieve 'verwachtingshorizon' aan begon. Ik kende van heel lang geleden Karakter en dat boek was positief in mijn herinnering, al zou ik niet meer kunnen zeggen, waarom dat zo was. Daarna heb ik een bundel Kelders en paleizen gelezen, waar ik niet doorheen kwam. Nu Rood paleis, een rijkdom aan verwante ideeën en zeer mooie zinnetjes.

Het boek als geheel vind ik intrigerend. Grotendeels door het vuur dat schoonwast aan het eind. Niet alleen breekt er een ander tijdperk aan voor de Westerse maatschappij, maar ook het leven van Henri Leroy gaat een nieuwe periode tege­moet.

"Na veertig jaar kwam hij tot deze erkenning: hij stond pas aan het begin." (p. 155)

Ook de onthulling van het dier­lijke in de mens spreekt mij aan. De beschrijving van de galanacht, waartijdens de 'rottenkoning' wordt voorgesteld, is meesterlijk.

"Ieder was er zichzelf."

Overigens is de gehele persoon van Henri Leroy mij zeer dierbaar, omdat ik er zoveel van mijzelf in herken. Met name zijn uitspraken over twijfel in de mens zouden van mijzelf afkomstig kunnen zijn, zij het minder stijlvol neergezet. Een paar citaten.

"Wij zijn niets en we weten dat we iets moeten zijn, dus twijfelen we." (p.12)

"Weten is zekerheid, niet weten is zekerheid, maar ongeloof is twijfel. Er bestaat voor mij niets hoger dan twijfel (...). Als je de oude zekerheden onder de horizon hebt gelaten ben je ver op weg naar het inzicht." (p. 17)

Of eenvoudigweg mooie en toch betekenisvolle zinnetjes als,

"Vraag toch geen advies aan een schaduw. Wees blij met zijn koelte".

Daar houd ik van. Omdat het ook bij mij zo is dat de enige 'religie' die ik aanhang, die is van het geloof in mijzelf. Dat ook ik niet op Jezus, Mohammed of Krishna terug kan vallen, maar uitsluitend op mijzelf, die een vat vol twijfels is en die leeft op een basis van onzekerheden. Hierom dóet Rood Paleis mij iets.

Navolgend citaat doet mij denken aan Nietzsche, die in zijn Ecce homo zegt,

"Hoeveel waarheid kan iemand in zijn geest verdragen , aan hoeveel waarheid waagt hij zich, - dat is voor mij steeds meer het beslissende criterium geworden".

Bordewijk zegt het zo,
"En we liegen man, ik lieg zo ontzet­tend. Dat moet ook de moeheid zijn. Er schijnt iets in een mens te zitten dat hem liegen doet. Een mens is een geboren leugenvirtuoos. (...) De waarheid te zeggen kost de grootste inspanning. Daar deinst onze moeheid voor terug." (p. 56)

Hier vind ik zoals ook elders in Rood Paleis, verwoord wat mij ook al was opgevallen aan het leven. Het is niet zozeer de schok der herkenning die dit proza bij mij teweeg brengt, maar eerder het gevoel van niet-alleen te zijn, wat weer eens wordt bevestigd. Een laatste voorbeeld hiervan dat ik noem staat op pagina 98.

"Hij was een droppel uit een vat vluchtige olie, dat daar stond, verdampte en niet wist waarvoor. Nooit was hij meer overtuigd geweest van zijn persoonlijke doelloosheid in een universele."

De kracht van dit citaat zit hem in 'een' universele, terwijl je daar 'het' universele zou verwachten. Ware het niet dat het lidwoord niet aan het 'universele' is gekoppeld maar aan een 'doelloosheid'. Ons universum is doel­loos, wat zijn persoonlijke doelloosheid tot een onvoorstelba­re nietigheid ineen doet schrompelen. Dergelijke doemgedachten, die net zo goed bevrijdende gedachten kunnen worden genoemd, zijn ook mijn deel. En dát ergens zo treffend ver­woord te zien -ook al weet je dat je hierin bepaald niet alleen bent-, maakt deze immense eenzaamheid bij tijd en wijle iets draaglijker.

Al deze bewondering en lof ten spijt, behoort Rood Paleis toch niet tot de uitverkoren tien boeken die met mij meegaan naar het onbewoonde eiland. Ik ben een lezer die zich graag laat meeslepen. Een geschiedenisboek boeit mij en ver­schaft mij informatie over een andere tijd, maar een histori­sche roman zet mijn verbeelding aan het werk, waardoor ik als het ware verplaats naar die andere tijd. Ik reis letterlijk en figuurlijk in het boek. De fictie omsluit mij zogezegd en daarbij gedij ik.

Op de een of andere manier gebeurt dat niet bij Rood Paleis. Henri en Tijs ontstijgen niet de status van romanper­sonage, en blijven daardoor teveel 'dood'. Het worden niet mijn vrienden of verwanten of vijanden, terwijl Henri daar toch volop voor in aanmerking zou komen. Waar dit nu precies aan ligt zou ik niet met stelligheid durven zeggen, maar ik vrees dat de economische schrijfstijl van Bordewijk daar debet aan is. Het geheel blijft te klinisch, te schoon en veraf. Vrijwel iedere zin dient de symboliek en dat zou op zich nog niet het bezwaar hoeven te zijn, maar Bordewijk camoufleert vrijwel nergens deze intentie. Hierdoor ontstaat een surrea­listische sfeer, die de fictie onmachtig maakt tot het meesle­pen van de lezer.

Nu ja, mijn sympathie voor het boek wint het ruimschoots van mijn kritiek. Als Henri Leroy, verworden tot Hendrik Lorrewa, zijn snor af laat scheren en zijn haar 'korten' staat er een zinnetje dat mij weer zo warm maakt van binnen. Hij loop weg en dan staat er,
"Hij trapte op het haar dat rond hem lag".

De symbolische bevestiging dat hij afgedaan heeft met het verleden. Maar de dosering is zo wezenlijk.

 

Gelezen: lang geleden