Deze bespreking werd in 1995 gepubliceerd in Nieuw Wereldtijdschrift
De thema’s waar het werk van Jeroen Brouwers om draait zijn liefde, literatuur en dood. In deze volgorde brengt hij ze zelf meermaals te berde. De dood, of wat preciezer, de zelfmoord, speelt de laatste jaren binnen Brouwers’ oeuvre naar verhouding een grotere rol dan de derde plaats op zijn lijstje thema’s zou doen vermoeden. In zijn boeken die verschenen voor De laatste deur (1983), komt zelfmoord als thema niet voor. Vanaf dit monumentale boek lijkt het alsof de preoccupatie van Brouwers voor dit onderwerp meer en meer de vormen aanneemt van een obsessie. Van de veertien essayistische boektitels van Brouwers’ hand die verschenen na De laatste deur handelen er acht volledig of ten dele over zelfmoord. Vier daarvan verschenen de laatste twee jaar.
Ging het in De laatste deur nog uitsluitend over schrijvers die de hand aan zichzelf sloegen, in De versierde dood (1989, herziene uitgave 1994) komt de literatuur niet meer in
beeld.
In het jaar waarin we gedenken dat het vijftig jaar geleden is dat er een einde kwam aan de TweedeWereldoorlog, verschijnt van Jeroen Brouwers de essaybundel Adolf & Eva & de
Dood. Ook in dit boek staat de literatuur volledig in de schaduw van de zelfmoord ‘an sich’. Het bevat vier essays, waarvan er twee eerder zijn verschenen in boekvorm, in Het
vliegenboek (1991) en Het circus der eenzaamheid (1994).
In de toelichting die voorafgaat aan de essays neemt Brouwers eventuele twijfel weg omtrent zijn interesse in de figuur van Adolf Hitler. ‘Mijn belangstelling voor Adolf Hitler is een afgeleide. Zij komt voort uit mijn fascinatie voor suïcidologie.’
Brouwers bezoekt Braunau, geboorteplaats van de Führer. Hij legt een fragiel verband tussen de moordenaar van vele miljoenen joden en een handjevol seriemoordenaars die in het Duitsland tussen de
twee wereldoorlogen op eigenzinnige manier het hoofd boven water trachtten te houden. Hij beschrijft de vriendschappelijke band en propagandistische eensgezindheid tussen Hitler en zijn
‘lijffotograaf’ Heinrich Hoffmann, en zet uiteen wie de gelieven van Adolf zijn geweest, hun rol en overeenkomsten, waarvan de voornaamste toch wel de sterke neiging tot ‘der Freitod’ is.
In Braunau stuit Brouwers op een muur van inwoners die op zijn vragen naar Hitler argwanend reageren. Zij willen niets van hun vroegere dorpsgenoot weten. Een collectieve schaamte die langzaam
maar zeker omslaat naar verzet tegen het neo-fascisme dat de kop opsteekt. Onlangs is van Hitlers geboortehuis een antifascistisch centrum gemaakt. Maar in Braunau ligt slecht een ‘kleine
geschiedenis. De grote begon later.’
In het tweede essay ziet Brouwers een vijftal moordenaars, van het kaliber dat wij alleen in Amerika onder de vlag van ‘serial killer’ actief wanen, verenigd in die ene gestalte van Adolf Hitler. Als overeenkomsten noemt hij het volledig ‘recyclen’ van de slachtoffers, zoals ook de nazi’s deden. In de tijd van ernstige voedselschaarste zijn de seriemoordenaars vermaard om hun worsten, waarvan niemand de herkomst bevroedt. Uit mensenvet fabriceerden ze zeep, uit de botten knopen en van de huid tassen. Bovendien waren ze evenals Hitler absoluut niet boosaardig in de omgang, waren ze charmant voor vrouwen, een tikje verwijfd in hun motoriek, rustig, ordelijk, melodramatisch, dierenvrienden en last but not least, drie pleegden zelfmoord nadat ze waren ontmaskerd.
In ‘De gezichtenmaker’ gaat Brouwers in op het ‘gezicht’ van Hitler en de zorgvuldige belichting van Hoffmann, die van Hitlers karakterloze tronie een martiale en gestrenge held wist te maken. Een Amerikaanse journaliste omschreef Hitler in 1932 treffend als ‘een man die geheel uit kraakbeen lijkt te bestaan’. In het atelier van Hoffmann werkt een meisje, met wie Hitler in oktober 1929 in contact komt. Hoffmann, in de veronderstelling dat Hitler voldoende bekend is, stelt hem aan het meisje voor als ‘Herr Wolf’. Maar herkenning blijft uit. Zelfs nadat de ware identiteit van Hitler bekend is gemaakt, gaat er geen lampje branden. Zijn naam zegt haar niets. ‘Haar naam is Eva Braun.’
Het opstapje naar het laatste essay, dat het leeuwedeel van de bundel beslaat, is gemaakt. Door het hele boek blikt Brouwers voorwaarts, om het onvermijdelijke einde van Hitler en zijn
uiteindelijke geliefde, Eva Braun, in herinnering van de lezer te roepen: ‘Ze zijn niet ver van hun gezamenlijke dood verwijderd (...) Hoe weinig was hij toen verwijderd van een met de
geliefde gedeelde dood’. Brouwers brengt de omstandigheden en de geschiedenis die voorafgaat aan deze dubbelzelfmoord op heldere en zeer leesbare wijze in beeld. Hij bouwt gestaag aan de
afgrond waarin zijn beide hoofdpersonages hand in hand zullen verdwijnen. Bijgestaan door citaten van enkele Hitler-biografen tracht Brouwers aan te tonen dat ‘Hitlers leven van begin af aan
op zelfmoord gericht scheen te zijn geweest’. Zijn ‘hele carrière lijkt te hebben beantwoord aan het principe van alles of niets.’
Deze zelfmoordbereiding betreft niet uitsluitend Hitler. Ook de psyche van Eva Braun, die in dit essay naar voren treedt als iemand die slechts leefde voor de aandacht en de liefde van de Führer
en voor niets anders, komt uitvoerig in beeld.
Biograaf Sebastian Haffner beweert dat Eva in het leven van Hitler maar weinig had betekend. Brouwers trekt deze stelling in twijfel. Verschillende uiterlijkheden, zoals de ‘deerniswekkende eenzaamheid’ die spreekt uit particuliere foto’s en filmpjes, bewijzen niets negatiefs over Hitlers werkelijke gevoelens voor deze vrouw, zo betoogt Brouwers. Desondanks blijkt dat Eva de eerste vijf jaren na hun ontmoeting in het leven van Hitler zonder twijfel een vijfderangs rolletje speelde: ‘Ze was goed genoeg om nu en dan, in het verstolene, met hem uit eten te gaan en hem na afloop het erotische toetje te gunnen, waarna ze weer voor weken aan de kant werd gezet.’ Eva deed op 1 november 1932 een zelfmoordpoging ‘zowel uit eenzaamheid als uit protest, en in ieder geval om de aandacht van Adolf (...) op zichzelf gefocust te krijgen.’ Het haalde weinig uit. Pas een tweede poging, tweeënhalf jaar later, bracht haar de aandacht van ‘de baas’ waar ze zo naar hunkerde. De uiterlijkheden zoals het huis dat Hitler toen voor haar kocht, de hondjes die ze kreeg en de ruime maandelijkse toelage, bewijzen op hun beurt net zo min dat de liefde van zijn kant groot was. Hoe het ook gesteld mocht zijn met de werkelijke gevoelens voor elkaar, Eva koos zonder compromissen zijn zijde tot de ‘allerlaatste secondefractie’.
Voorts ontkracht Brouwers op overtuigende wijze de veronderstelling van Haffner dat Hitler getuigde van een ‘abnormaal en pijnlijk gebrek aan goede smaak (...) dat hij zijn vriendin (...) in de dood meesleepte.’ Uit brieven aan haar zusters en vriendinnen blijkt dat haar levensgezel haar alle gelegenheid bood en er zelfs bij haar op aandrong om te maken dat ze wegkwam uit die bunker in Berlijn. Dit weigerde ze categorisch. ‘Dat haar besluit met de dood zou eindigen, wist zij. Haar testament was gemaakt.’ Zoals ze haar leven volledig in dienst had gesteld voor Hitler, zo zou ook haar dood bij hem plaatsvinden.
In de teksten van Brouwers, ongeacht waar deze over handelen, staat nimmer iets dat niet iets anders aanraakt. Zo ook in Adolf & Eva & de Dood. De essays zijn doorwrocht en vele
schijnbare toevalligheden staan binnen de tekst zodanig dat ze vanuit zichzelf de suggestie wekken dat ze met elkaar in verband staan. ‘Hoe komen de dingen bij elkaar? (...) Men kan altijd
van “toeval” spreken, maar soms lijken de toevalligheden door iets als een oppergeest te zijn geregisseerd.’ Zo dragen volstrekt verschillende mensen die in een bijzondere constellatie staan
tot de hoofdpersoon dezelfde naam, zo blijkt een en dezelfde dag ineens een stroom van gebeurtenissen te bevatten die niet als toevallige samenloop van omstandigheden kunnen worden
afgedaan.
Een voorbeeld: op 29 april 1945, het laatste etmaal van Hitlers leven, verbond hij zich in de echt met Eva Braun, om vervolgens de Liebestod - de beroemde aria aan het slot van Wagners opera
Tristan und Isolde waar Isolde haar geliefde Tristan volgt in de dood - aan henzelf te voltrekken; Mussolini werd op dezelfde datum (al vermelden mijn bronnen 28 april 1945) om het leven
gebracht; en als klap op de vuurpijl vierde de derde massamoordenaar keizer Hirohito op die dag eveneens in een onderaardse bunker zijn vijfenveertigste verjaardag (al werd hij, geboren in 1901,
op die datum 44 jaar). En hoe heette de gemeenteambtenaar die men vanuit de hel boven hun hoofden had weten te rukken om hen op die dag te trouwen... Wagner!
Een ander voorbeeld: Toen Hitler een paar dagen voor het einde ontdekte dat Himmler hem in de steek had gelaten, liet hij diens Oberführer, Hermann Fegelein, bij zich komen. ‘Toevallig’ was Fegelein in 1944 gehuwd met Gretl, de zuster van Eva Braun, en dus min of meer Hitlers zwager. Hitler liet hem terechtstellen vanwege het verraad van Himmler, waar Fegelein zelf niets mee te maken had. Terzelfdertijd bracht Gretl een dochtertje ter wereld. In 1973, het jaar dat Brouwers als zijn persoonlijke rampjaar beschouwt, pleegde dit meisje zelfmoord uit liefdeverdriet. En hoe heette dit meisje ... Eva! Een naam die onmogelijk zonder connotaties kan worden gebezigd.
In het eindeloos terugkerende woord ‘Wolf’ ziet Brouwers eveneens de hand van de oppergoden. Hitler liet zich met die naam noemen, de naam komt voor in veel van zijn hoofdkwartieren, in een goede bui floot de leider een liedje uit de Disney-film ‘Who’s afraid of the Big Bad Woolf’, een van zijn secretaresses heette Wolf, hij hield van de muziek van Hugo Wolf, en zijn hond heette ook Wolf. Om er zeker van te zijn dat zijn zelfmoordmethode zou werken voltrok hij het ritueel met cyaankali eerst aan een van zijn honden. Ik voeg hier dan aan toe dat de Vlaamse schrijver-zelfmoordenaar Dirk de Witte ook een hond had die luisterde naar de naam Wolf. Ook De Witte liet zijn hond voorgaan in de dood. Hebben hij en Hitler dan niet ook met elkaar te maken?
‘Zinvolle coïncidenties’ zijn er altijd voor wie ze maar wil zien.
In zijn filosofische essay 'De hand aan zichzelf slaan' schrijft Jean Améry dat er in plaats van kennis van psychologische theorieën inlevingsvermogen nodig is om de gebeurtenis van de zelfmoord
te benaderen. Het inlevingsvermogen schenkt ‘een talent dat onthouden blijft aan diegene die uitsluitend ijverig “materiaal” verzamelt en op grond daarvan associatieve mechanismen in beweging
zet.’ Dirk de Witte was een namenneuroot, en legde met een bijna wanhopige halsstarrigheid voor hem betekenisvolle verbanden tussen zaken die niets met elkaar uitstaande hadden. In de roman
Hoe heette de hoedemaker? van Loekie Zvonik, wordt van deze schrijver een indringend portret gegeven, zoals ook in het aan De Witte gewijde essay van Brouwers. Brouwers heeft de sterke
behoefte om het toeval te verheffen tot logica of lot of complot. Helaas komt dat niet altijd ten goede aan de overtuigingskracht van zijn betoog. Brouwers is in dit opzicht verwant aan Dirk de
Witte, al zijn de verschillen gelukkig ook legio.
De zelfmoorden ziet Brouwers in retrospect al van veraf aankomen. Ook in zijn essay over Améry, Oefeningen in nergens bijhoren, blijkt dat diens zelfmoord onvermijdelijk was. Een schrijnend
detail is dat Améry een van de slachtoffers was van het régime van Hitler. De enige reden dat Brouwers ze als onvermijdelijk kan reconstrueren is omdat ze tot de geschiedenis behoren. Ik zal niet
ontkennen dat de zelfmoorden die Brouwers heeft beschreven voortkwamen uit grote noodzaak. Maar als we ons het meest afgrijselijke trachten voor te stellen, namelijk dat de nazi’s hun geheime
V-wapens hadden kunnen perfectioneren en daardoor de Tweede Wereldoorlog alsnog naar hun hand hadden kunnen zetten, in hoeverre zou Hitler dan geneigd zijn geweest tot zelfmoord? Niemand die het
weet, behalve de schikgodinnen.
Gelukkig doet Brouwers meer dan slechts verzamelen van materiaal. ‘Ik wil het wel op mij nemen, de geschiedenis van al dezen te schrijven, mijn toon is die van solidariteit.’ Zelfs ten
aanzien van de grootste ‘unspeakable’ uit de wereldgeschiedenis, Adolf Hitler en diens ‘echtgenote-voor-een-dag’, Eva Braun, betoont Brouwers inlevingsvermogen, en zo mogelijk solidariteit.
Schrijven over zelfmoord is bepaald niet eenvoudig. Améry schrijft er in 'De hand aan zichzelf slaan' dit over: ‘(...) via de taal kan ik hoe dan ook slechts ontoereikend overbrengen wat per
definitie buiten het gebied van de taal valt. (...) Ik geloof in volle ernst dat het discours over de gekozen dood pas begint waar de psychologie ophoudt.’ In Adolf & Eva & de Dood
treden drie personages op die een huiveringwekkende dans ten uitvoer brengen, die nergens in de literatuur over Hitler te vinden is. De jungiaanse ‘zinvolle coïncidenties’ die Brouwers
detecteert, om maar zoveel mogelijk dat bestaat iets anders aan te laten raken, hadden van mij wat minder gemogen. Dat neemt niet weg dat Brouwers’ taal als altijd weergaloos is, en dat hij zijn
meesterschap in de beschouwing over de gekozen dood wederom bewijst.