Brouwers, Jeroen - Het hout

Meer dan blij verrast was ik toen ik, begin dit jaar, hoorde dat de oude meester zich nog eens zou bezondigen aan een roman. Na Bittere bloemen had hij laten doorschemeren dat hij zijn laatste roman wel had geschreven, maar het lot of zijn muze besliste anders.

 

Nu ben ik doorgaans enthousiaster over Brouwers’ essayistische of polemistische werk dan over zijn romans. Maar Het hout vormt daar een welkome uitzondering op. Wat een formidabele roman heeft de schrijver die het kennelijk toch niet laten kan ons geschonken!


Het boek bestaat uit de memoires van Broeder Bonaventura (‘goed vooruitzicht’), een Franciscaner monnik die zijn lekenbestaan leefde onder de naam Eldert Haman.

“Ik schrijf dit met een ding dat ballpoint heet, hier gebracht door onze bevrijders. (…) De memoires van een somnambulist.”

Hij beschrijft de verstikkende en de vanwege het celibaat obsessief geile sfeer binnen het Limburgse jongenspensionaat Sint Jozef ter Engelen. Binnengekomen als lekenleraar Duits heeft Haman zich – drie jaar voor de gebeurtenissen in de roman – als een mak schaap laten inlijven en draagt hij nu hetzelfde habijt als zijn medebroeders. Hoe meer Bonaventura vertrouwd raakt met de geldende mores binnen het pensionaat, hoe slechter hij erin blijkt te passen.

“Ik ben niet geschikt voor het kloosterleven. Te laat beseft. Soms denk ik voor geen enkel leven.”

De duistere en beklemmende atmosfeer op het pensionaat wordt kundig geïllustreerd doordat de begindagen van april, waarin het boek zich afspeelt, tropisch heet zijn.


 De roman speelt zich af in de lente van 1953. Gaandeweg wordt Bonaventura uit al zijn functies ontheven en degradeert hij steeds verder in de rangorde, totdat hij alleen nog maar mag schoonmaken en toezicht mag houden op de slaapzaal. 


Zijn weerstand om zich te conformeren aan het monnikenbestaan wordt sterker als er eind augustus 1951 een nieuwe leider vanuit Duitsland wordt ‘invlogen’: Broeder Mansuetus (‘Mansoeweetoes’).

“Volgens Clemens, collega biologie, is er een spin die zo heet.”

Diens extreem repressieve opvoedmethodes in combinatie met zijn voorkeur voor blonde jongetjes, maken het voor Bonaventura onmogelijk zich gedeisd te houden. 

“Ik zou mijn haat jegens deze medebroeder moeten biechten, maar wil er geen vergeving voor.” 

Bonaventura is volgens de leiding te zacht voor de leerlingen en gedraagt zich bijna als hun gelijke, wat uiteraard een doodzonde is in de megalomane geest van Mansuetus, die rechtstreeks uit een concentratiekamp lijkt te zijn overgekomen. Bonaventura beschrijft hem ergens als “De Rudolf Höss van Sint Jozef ter Engelen”. Elders noteert hij: “Het is hier een Gestaponest.”


Via flashbacks en een niets verhullend verslag van het misbruik van Mark Freelink, een van de leerlingen, door Mansuetus leren we alles omtrent het verderfelijke bestaan binnen het jongenspensionaat. Brouwers kan uit eigen ervaring putten, aangezien hij zelf jaren in diverse pensionaten werd ‘weggestopt’, omdat hij een onhandelbaar kind zou zijn. Brouwers veroorlooft zich zelfs een grapje:

“Sommige oud-leerlingen hadden het ver gebracht, zelfs tot burgemeester, een kegelkampioen, een schrijver of zoiets.”

Hij weet waarvan hij spreekt en de steeds veelvuldiger opduikende nieuwsfeiten over de gruwelijke misstanden binnen dergelijke door de kerk gesanctioneerde instituten, staven het werkelijkheidsgehalte van deze roman. 


Het boek zit weer zoals gewoonlijk als een mechanisch Zwitsers uurwerk in elkaar. Stilistisch is het wederom onovertroffen. Ook het bijna associatief klankenproza waar Brouwers zich op vele pagina’s van bedient, is weergaloos. 

Al vanaf pagina 35 weet ik dat ik een boek in handen heb van het niveau van Zonsopgangen boven zee. Daar kunnen al de Geheime kamers en Bittere bloemen niet tegenop. De titel omvat werkelijk alles, of zoals Brouwers het zelf verwoordt: “Alles hangt samen met het hout.” Niet alleen refereert het aan het hout van het kruis waaraan Christus zou zijn gestorven. Vooral is het Mansuetus martelwerktuig als hij de jongens discipline in hun donder wil slaan.

“Gefrustreerde hunker naar sexualiteit die leidt tot sadisme en nog meer, dat is wat samenhangt met het hout.”

Mansuetus is overigens niet de enige broeder die zich geregeld aan het ronddartelende jongensvlees vergrijpt.


Bonaventura neemt zichzelf zijn passieve houding kwalijk.

“Wat heb je gedaan, Eldert Haman, mijn god wat heb ik gedaan, mijn leven en mezelf zo in het slop te manoeuvreren.”

Een lekenleraar met wie Haman af en toe contact heeft, wrijft het hem ook stevig in:

“Jij bent een lul, meer bepaald een slappe lul, een beklagenswaardige slaplul, dat ben jij.”

Als hem duidelijk wordt dat Mansuetus zijn slachtoffertjes bedwelmt met chloroform, schrijft hij:

“Erover zwijgen is een zonde tegen de moraal en misvormt mij tot de lafaard die ik ben.”


Maar uiteindelijk dringt het tot Bonaventura door:

“Ik ben niet Bonaventura, mijn naam is Eldert. Ik heb wel deze belachelijke vodden aan, maar daaronder ben ik ik, Haman heet ik. (…) En ik wil niet hier zijn. Weg. Ik wil hier weg. (…) Deze Mansuetus moet niet ook nog aan mijn domweg mislukte leven worden toegevoegd.”


Vanaf het begin duikt de naam Patricia Delahaye regelmatig op, maar pas in het derde deel van de roman wordt het verhaal van Hamans ontmoeting met zijn redder chronologisch verteld. Ondraaglijke tandpijnen drijven hem naar de plaatselijke tandarts.

“Toen zond God me kaakpijn. God zij geprezen. (…) Het lijden van gods zoon heeft een middagje in beslag genomen en niet zowat anderhalve maand zoals het mijne.”

Bij de tandarts ontmoet hij haar, een jonge weduwe. Een vrouw is voor hem een wezen uit een niet bestaande wereld. Ze neemt het initiatief tot contact, iets waar hij zich nauwelijks raad mee weet. Bij een tweede tandartsbezoek – zijn volledige gebit is toe aan renovatie – is ze daar weer. Een derde bezoek is ze er niet, maar komt hij haar onderweg tegen. Ze lopen samen op:

“Zesentwintig jaar ben ik . En daar loop ik onder grauwe lucht. Naast haar die in mijn hoofd is komen wonen.”

Patricia vraagt hem uiteindelijk

“Hoe heet je nu eigenlijk? Je heette thuis toch niet Bonofantius?” Dan onthult hij ten overstaan van haar zijn ware naam: “Eldert, zei ik bedeesd. Haman. Eldert Haman. Of ik rag van een vergeten koffer veegde en daarin mezelf terugvond.”

Zij moet voortdurend het initiatief nemen om elkaar te ontmoeten – ze blijft bij de tandarts rondfietsen tot hij opduikt voor een volgende behandeling – en beweegt hem om uiteindelijk de stap te zetten, die hij op eigen kracht al die tijd niet heeft kunnen zetten:

“Jij hoort daar niet. Dat zag en merkte ik aan je. Meteen al dat je de eerste keer in die wachtkamer opdoemde. Niet goed in je vel en die kleren, al kan je er twee keer in, zitten je te krap. Aardige man zo te zien, dacht ik, maar wat een verwaarloosde hangplant.”

Ook als de behandelingen bij de tandarts voorbij zijn, onderneem hij nog één wandeling naar het dorp, alleen gaat hij dan op bezoek bij het winkeltje van Patricia. En het onvermijdelijke gebeurt:

“Patricia, zoete naam, mijn lief. Dat je de winkel op slot deed, het bordje OPEN naar de binnenkant van de deur, en dat we toen en alles.”


Zijn ongeoorloofde uitstapje komt aan het licht - al blijft de ware aard van zijn afwezigheid geheim - en Haman krijgt een penitentie. Hij wordt naar Duitsland gestuurd, waar hij in Germisch tien dagen ‘recollectie’ moest ondergaan. Alleen in een cel, zonder contact met de buitenwereld, zonder verwarming of voorzieningen. Het sterkt Haman alleen maar in zijn latente beslissing het pensionaat te verlaten. 


Tijdens het bezoek van een bisschop waar gedurende de hele roman voorbereidingen voor worden getroffen, voert Haman zijn laatste actie uit in het pensionaat. Dit laat ik naar goed gebruik aan de lezer, maar wil er alleen over kwijt dat zijn actie Franciscus waardig is. Naar wie hij vervolgens toe gaat, laat zich raden.


Enkele stilistische parels:

“Om ons heen ligt het mijndorp Blijderhagen, waar soms fanfaremuziek vandaan komt, gedempt door verte.”


Als Mansuetus zich overgeeft aan een van zijn veelvuldige woedeaanvallen, staat er: “Bevroren in de hitte hoorde men het geschreeuw van de eerwaarde opvoeder.”


Nadat Haman in het geniep heeft gemasturbeerd, staat er: “Ik verlaat de chambrette, waar mijn schaduw me weer opwacht en tegen me op klimt om me te wurgen.”


Na de komst van broeder Mansuetus: “Er spande zich een membraan van angst over het leven binnen de muren.”


Een duidelijke hint over hoe de auteur tegen de rol van de kerk aankijkt: “Er landt een duif in mijn raam, creator spiritus, alleen om te schijten en flappert weer weg.”


“Als wij er binnenkomen davert de hitte als een dampend paard over ons heen.”


Een van de leerlingen kondigt tegenover Haman aan: “Ik ga me doodmaken.” Dan volgt: “Hij staat met zijn rug naar de kleurexplosies in het raam van onze missiegebieden. Alsof hij daar staat en het zegt in een omdamping van woelig licht, zijn gezicht in de schaduw.”


Het hout beschrijft op bijna onaangename wijze expliciet de wijze waarop de jongens op een kerkelijk pensionaat geestelijk en lichamelijk worden mishandeld. Sommige scènes deden mij als lezer walgen, maar tegelijkertijd was er het besef van ‘doorlezen jij’. Dit is echt gebeurd, of zou echt gebeurd kunnen zijn, en door weg te kijken maak je jezelf als het ware medeplichtig. Het is een boek met een evident maatschappelijke relevantie. De misstanden in de kerk, die naar wij hopen alleen in het verleden liggen, mogen niet langer met de mantel der hoogmoed en macht worden bedekt. Het is tijd dat nu de purperen eens met de billen bloot gaan.


Los hiervan is dit boek wederom een regelrecht literair meesterwerk. Zoals Brouwers er toch al diverse op zijn palmares heeft staan (Zonsopgangen boven zee, Winterlicht, De zondvloed en zijn verhaal De Exelse testamenten). Nee, geen enkele wanklank, zoals sommige recensenten plichtmatig opvoeren. Hij had misschien beter zus of zo. Niets daarvan. Als je een meesterwerk herkent, moet je het ook durven erkennen.


De meester is nu 74 jaar oud. Zijn levensstijl met overdadige hoeveelheden tabak en alcohol doet het ergste vermoeden. Desondanks toont hij met Het hout aan dat hij nog met beide benen in het hier en nu staat. Ik mag wensen dat lichamelijke ongemakken – zoals een onwillige schrijfhand – hem niet al te zeer hinderen in het schrijven dat hij tot Kunst heeft verheven. Heengaan zal hemzelf misschien niet deren, maar voor mijzelf wens ik dat hij nog vele jaren als actief schrijver onder ons zal zijn. 


Gelezen: december 2014