Bruggen, Carry van - Eva

In zijn boekje De slingerslag in Eva poogt Rob Wolfs zijn vinger te leggen op verschillende tegenstrijdigheden in het oeuvre van Carry van Bruggen. Zoals bijvoorbeeld haar inconse­quente houding tegenover het 'talige aspect' van literatuur, dat zij enerzijds van ondergeschikt belang acht in vergelij­king met de inhoud, maar waar zij zich anderzijds zelf zeer kundig van bedient. Ten aanzien van het einde van de roman Eva meent Wolfs dat de zo gehoopte synthese tussen doodsdrift en levensdrift - binnen de metafoor van de hoge, geestelijke liefde en de lage lichamelijke variant -, uiteindelijk niet bereikt wordt. Daarmee 'betrapt' hij haar op een inconsequen­tie in verband met haar uitspraak (tijdens een lezing, die door een journalist van de Haagse Courant was opgetekend), dat ze nu juist wel deze synthese had bereikt in Eva, en wel voor de eerste keer. Maar voordat ik mij ga inspannen om het gelijk van deze vermeende uitspraak van Carry van Bruggen te beargu­menteren, wil ik eerst een ander onderwerp vermelden.


Veel essayisten tonen in hun werk de euvele moed de inten­tie van de auteur te kunnen doorgronden, alsof zij zelf de schrijver van het door hen te bestuderen werk waren. Iedere overmoedigheid op dit gebied is mij er één te veel. Zodra het als een persoonlijke hypothe­se wordt gebracht betreft het iets anders. Hoewel Rob Wolfs dit aspect zelf aansnijdt, maakt ook hij zich er schuldig aan. Ik wil mij daar in dit geval voor hoeden. Ten eerste omdat het oeuvre van Carry van Bruggen mij vrijwel geheel nog onbekend is, waardoor mijn conclusies op wel zeer wankele basis zouden steunen. Ten tweede omdat ik mij afvraag of niet iedere interpretatie van een literair werk, voor een niet gering deel een slag in de lucht is. Dit zal mij er niet van weerhouden mijn visie op Eva te geven, maar dan moet het de lezer duidelijk zijn, dat ik daarmee niet preten­deer in het kookboek van Carry van Bruggen te hebben gekeken. En zelfs al zou ik daarin een blik hebben kunnen werpen, hoeveel schrijvers slaan niet aan het provoceren, uit balorig­heid, als ze keer op keer worden geconfronteerd met vragen die de lezer uiteindelijk toch zelf moet beantwoorden? Kortom: hoe serieus moet je de schrijver die over zijn eigen werk praat nemen? Mijn betoog is dientengevolge niet meer dan mijn 'cahier van een lezer'.

 

Tot aan het laatste hoofdstuk, 'Aan zee', slingert het leven van Eva zich tussen het verlangen om te leven en het verlangen om er niet meer te zijn, verbeeld in de metafoor van de ero­tiek. Om het bij twee voorbeelden hiervan te laten: in het eerste hoofdstuk reeds zijn het de "gemene woorden" die de stalknecht op de binnenkant van de stalmuren schrijft, die haar tegelijkertijd intrigeren en fascineren, maar tevens afschrikken. In het laatste hoofdstuk is het de uitspraak van Montaigne, dat het einddoel van alle wijsheid het rustig tegemoetzien van de dood is, die in twijfel wordt getrokken:
"eigenlijk ... is er helemaal niets van waar ...".
Met andere woorden, het sec geestelijke is ook niet de weg naar een gelukkig leven.
Het is deze slingerslag die het belangrijkste thema vormt van de roman. Het niet aflatende gevecht tussen geest en lichaam.

 

Het laatste hoofdstuk brengt hierin verandering, al is dat niet direct duidelijk. Buiten kijf staat dat er een vernieuwing plaats­vindt, als Eva met Marius voor het eerst daadwerkelijk een synthese bereikt tussen geest en lichaam. Maar, hoe merkwaar­dig dit mag klinken, het is niet deze synthese die behouden moet worden. Dat betreft een 'samensmelting' van de twee tegenpolen op een geheel ander plan. Het feit dat Eva de kortstondige stilstand van de Slinger, op het punt van vol­strekte harmonie: haar vleselijke en geestelijke samengaan met Marius, als een eenmalige gebeurtenis aanvaart, sterker nog, dit zelfs eist, dit feit toont aan dat er een rustpunt wordt bereikt. Zou dat niet het geval zijn, dan zou Eva, tegen al het betere weten in, naarstig pogen deze synthese van het hoogste plan zo lang mogelijk te behouden.

 

Geenszins beweer ik dat de slingerslag ophoudt haar te tergen, dat zou van een misplaatste hoogmoed getuigen. Wel beweer ik dat Eva, hoewel ze zich direct weer door de slinger­slag laat meevoeren, door de eenmaligheid te eisen van het moment van harmonie, zich neerlegt bij de wetenschap dat de "extase niet durend" is. Ze geeft zich weer over aan de eeuwigdurende tweeslachtigheid, de paradox die immer de ware synthese zal blijven bestoken. En is het niet zo dat de acceptatie der dingen ons een verzoenende houding tegenover het bestaan en de dood doet aannemen? Eerder bereikt men deze innerlijke vrede door de acceptatie der onvermijdelijkheden, dunkt mij, dan door het onophoudelijk bevechten van de bierkaai om de situatie van de harmonie te laten duren, wat onveranderlijk neerkomt op een onverwacht verlangen naar de 'andere toestand', om met Robert Musil te spreken. Zoals het avontuur is ook het geluk altijd elders. Het verzet tegen deze koe van een waarheid levert niets op dan een durende ontevredenheid.


Op deze manier bereikt Eva, in mijn visie, een synthese die, wellicht staande op een lager niveau dan wat de droom haar toestaat, toch het verlangen naar die hogere vorm van harmonie, althans het verlangen naar het duren van die staat van zijn, relativeert. Haar synthese bestaat dus eigenlijk in de aanvaarding dat een waarlijke volmaaktheid, de blijvende extase, een absolute onmogelijkheid is. Over Marius zegt ze:
"Niet met jou-samen in een eendenkooi. Exaltatie ... maar ook exaltatie is functie. Ik voel ook wel dat dit ineenstorten zou, en daarom verblijdt het mij bovenmate dat het morgen al onherroepelijk wordt. En dat we zelfs elkaars namen niet weten ... Mensen, die niet behoorlijk aan elkaar zijn voorgesteld".


Eva is zogezegd een illusie armer. Dat ze daarop direct weer de woorden van Montaigne in twijfel trekt, maar toch eigenlijk gedurende de hele roman diens gelijk indirect heeft betoogd, is mijns inziens eens te meer het bewijs dat de synthese der aanvaarding bereikt én behouden wordt.

 

Haar eerste ontmoeting met Marius, jaren voordat ze aan de kalme en berusting uitstralende zee elkaar tot het hoogste genot brengen, vindt plaats tijdens een uitvoering van een symfonie van Mahler, waarin het slotstuk een solo is voor sopraan. Dit kan niets ander dan de Vierde zijn, met als sluitstuk 'Das Himmlischen Leben'. Bij hun tweede ontmoeting refereren ze even aan die dag in het Concertgebouw. Hierin zie ik graag een toespeling op dit hels moeilijk uitvoerbare lied. Haar ervaring met Marius wordt hierdoor van een nog sterker mystiek karakter, dat wordt omlijst door het lied:
'Kein Musik ist ja nicht auf Erden
Die uns'rer verglichen kann werden'.

 

Hierna neemt Eva, bijna zo vrolijk als de klanken van Mahlers lied, het slingeren tussen doodsverachting en doods­verlangen weer op. Wellicht voert het te ver om Eva's omgang met de slingerslag als een spel te beschouwen, daarvoor is het toch te weerbarstig, maar iets van deze strekking wil ik er toch aan toekennen. Erasmus zat er niet ver naast door in zijn Lof der Zotheid het leven een kwinkslag van diens (de Zotheid) hand te noemen.

 

Gelezen: lang geleden