Clarke, Arthur C. - 2001: A Space Odyssey

Van de drie grote science-fictionschrijvers ken ik er twee. Van Asimov las ik een kleine twintig titels en van Heinlein alles (al heb ik nog een stuk of vier boeken van zijn hand ongelezen in mijn kast staan, die ik als een goede wijn zo lang mogelijk probeer te bewaren). Vorig jaar besloot ik om maar eens wat boeken van nummer drie aan te schaffen: Arthur C. Clarke.

 

De eerste kennismaking met diens werk was mij niet echt een onverdeeld genoegen. De drie boeken van The Space Trilogy behoren tot zijn vroegste werk. Er zat nauwelijks een verhaal in en ook de schrijfstijl deed mij weinig. Onlangs las ik The Songs of Distant Earth – een werk van dertig jaar later – wat mij al veel beter beviel. Ook hier bracht het verhaal mij niet op het puntje van mijn stoel, maar het was goed geschreven. En het stemde tot nadenken over de kolonisatie van andere planeten en in hoeverre de mens elders dan op Aarde kan gedijen. Toch kon ik mijzelf er niet toe brengen er een leeservaring over te schrijven. Naast deze vier boeken had ik de volledige Space Odyssey-serie aangeschaft.

 

Na het lezen van het beroemde eerste deel, 2001: A Space Odyssey, begrijp ik eindelijk waarom deze schrijver tot de Grote Drie behoort. Wat een bijzonder boek! De inhoud galmt nog steeds na in mijn hoofd. Ook in dit boek kun je nauwelijks spreken van een plot, maar desondanks maakt de wijze waarop de relativiteit van tijd wordt beschreven evenals onze nauwe verwantschap met het goddelijke diepe, diepe indruk.

 

De roman bestrijkt een voor menselijk begrip onmetelijke tijd, vanaf de aapmens tot ontelbaar veel jaren in de toekomst. Het verhaal laat ik graag aan de lezer. Ik ga direct naar het hoogtepunt voor mij: hoofdstuk 32: Concerning E.T.’s. Het beschrijft diverse theorieën omtrent extra terrestrials, ofwel: buitenaardse wezens. Zijn die net zo geëvolueerd als de mens, met twee armen en benen en een hoofd? Of zijn er andere keuzes gemaakt in de miljoenen evolutionaire veranderingen die zich over eonen van tijd hebben verspreid? Wellicht zijn er wezens zover ontwikkeld, dat ze niet langer een organisch lichaam nodig hebben en een etherisch bestaan leiden. 

“(…) they would get rid of the fragile, disease-and-accident-prone homes that Nature had given them, and which doomed them to inevitable death. (…) The brain might linger for a little while as the last remnant of the organic body (…) And eventually; even the brain might go. As the seat of consciousness, it was not essential (…)”

 

Maar zelfs dat hoeft niet het eindpunt te zijn, gesteld dat er iets dergelijks als 'een eindpunt' kan bestaan. 

“(…) mind would eventually free itself from matter. The robot body, like the flesh-and-bone one, would be no more than a stepping-stone to something which, long ago, men had called ‘spirit’. And if there was anything beyond that, its name could only be God.”

 

Het laatste deel van het boek, Through the Star Gate, is surrealistisch en overweldigend. Het deed mij sterk denken aan het einde van de film 'Interstellar' uit 2014 – die uiteraard vele jaren na de Stanley Kubrick-film uit 1968 is gemaakt. Het enige overgebleven personage, David Bowman, belandt in nauwelijks beschrijfbare werkelijkheden. In het voorlaatste hoofdstuk, Transformation, beleefde ik eenzelfde diepgaande betrokkenheid als in hoofdstuk 32. Hier ondergaat Bowman de transformatie ‘beyond the necessities of matter’ in een oogwenk, waar de originele goden miljoenen jaren over hadden gedaan. Hij komt terecht op een plaats waar tijd nog niet is begonnen en waar het eindeloze zich voor hem uitstrekt. 

 

Voor mij is 2001: A Space Odyssey een sterk spiritueel boek dat onderwerpen als goddelijkheid, tijdloosheid en onsterfelijkheid op een heldere manier behandelt. Het is science-fiction van de hoogste orde.  

 

Gelezen: december 2021