Gelezen: erg lang geleden
Een merkwaardig boek dat mij intrigeert. Het heeft als ondertitel, 'capriccio'. Van Dale geeft van dat woord als betekenis: 'Instrumentaal muziekstuk zonder vast schema'. Meer schrijvers hebben hun proza betiteld of vergeleken in termen van muziek. In het geval van dit boek van Dubois is de term Capriccio bijzonder goed gekozen. Dit blijkt uit het laatste hoofdstuk van Zomeravond in een kleine stad waarin de drie verhaaldraden waaruit het boek is opgebouwd, en die bij aanvang van ieder nieuw hoofdstuk zichzelf identificeren met de letters a, b en c, verbonden worden met elkaar.
Het eerste verhaal is dat van Hugo - een steeds terugkerende naam in het oeuvre van Dubois - die tijdens een rondleiding in een kasteel aan de Loire, wegmijmert bij de monotone stem van de gids, en schijnbaar onopvallende kleine gebeurtenissen observeert. Verhaal 'b', is een nog verwarrender verzameling teksten over een naamloze 'ik' die eveneens mijmert over de staat van halfslaap en de dingen die hij dan beleeft, of zich herinnert dat een vrouw die hij kende aan het begin van de oorlog bij hem kwam om hem zijn liefde te vragen die hij haar heeft geweigerd.
'Nooit voordien en nooit later heb ik zoveel hulpeloze nederigheid, zoveel blinde waanzin gezien.'
En deze 'ik' komt tot gedachten over de mens als:
'Hij heeft zijn eigen schuldgevoelens in de loop van duizende ('sic') jaren ontwikkeld; hij weet zelf niet meer dat ze fictief zijn'.
Het derde verhaal, 'c', is dat van een auteur, Cascol, - ook een oude bekende voor de Dubois-lezer - die in een kleine middeleeuwse stad een appartement heeft gehuurd om daar aan een boek te
werken. Hij heeft een eenmalig liefdesavontuur met een Duitse toeriste, Elisabeth.
Gaandeweg het boek vloeien deze verhaaldraden over in elkaar, en begint bijvoorbeeld tegen het einde een hoofdstukje waarboven 'b' staat met de zin: 'Waarom schrijf ik een roman?', die
logischerwijs bij verhaal 'c' zou horen, dat van Cascol. Het hoofdstuk in kwestie snijdt het probleem aan waaruit Zomeravond in een kleine stad is voortgekomen:
'Ik zoek niet de feiten, maar hun waardering, de wijze waarop zij werden ondergaan'.
Het is een aloude zoektocht naar zin en waarheid. Een zoektocht zonder echte structuur, zonder vast schema. Met Elisabeth praat Cascol over wat hij wil met de roman waaraan hij werkt.
'Ik geloof niet in een doel. (...) Ik ben er mij van bewust geworden dat ik een toeval ben, dat iedereen een toevalligheid is. (...) Ja, het is geprobeerd door God uit te vinden. (...) En
omdat dat een illusie is, is alles illusie en wordt alles zonder zin.'
Hij kan niet goed onder woorden brengen wat zijn intentie is om die roman te schrijven.
In alle verwarring brengt het laatste hoofdstuk klaarheid. Er staat geen aanduidende letter boven. het handelt over een 'hij' die aan een roman heeft gewerkt. De eerste zin luidt: 'Het is
mislukt'. De hele voorgeschiedenis van de roman wordt in dit hoofdstuk uit de doeken gedaan. Maar dan de voorgeschiedenis van de creatie van de roman, niet van de gebeurtenissen daarin.
Alles vanaf het idee dat tijdens een rondleiding in een kasteel werd geboren, de notities en het uiteindelijke schrijven. Maar in zijn opzet is hij niet geslaagd. Hij zou een roman willen
schrijven, waarin zijn onderwerp voortdurend wordt gerelativeerd en ook zelf geobjectiveerd door een doorlopende ondervraging van zichzelf over wat hij bezig is te doen. Zijn ontmoeting met
Elisabeth - hier, in dit hoofdstuk, valt de 'hij' dus samen met Cascol, met Hugo en met de 'ik' uit verhaaldraad
'b' - heeft hem 'de onmogelijkheid van elke poging om aan een realiteit opnieuw gestalte te geven' doen realiseren. Zijn eindconclusie die er typisch een is die de pessimist Dubois niet
misstaat, luidt:
'dat niets betekenis heeft en dat elke poging om iets te schrijven dat een betekenis wil suggereren zovér beneden de waarheid blijft, dat die poging niet alleen een onmogelijkheid wordt, maar
een vervalsing'.
Zijn oorspronkelijke romanplan zal hij niet schrijven, omdat dat niet kan. Wél kan zal hij schrijven, omdat hij dat moet, maar het zal worden: een capriccio, een muziekstuk zonder vast schema.
Het vele moois aan motieven laat ik achterwege. Eén onderdeel van dit boek intrigeert mij in het bijzonder. Namelijk het bezoek van die vrouw die hem om zijn liefde komt vragen. Deze gebeurtenis duikt steeds weer op in de boeken van Dubois, in het eerste deel van zijn Memoranda, wat toch als waarheidsgetrouwe herinneringen kan worden beschouwd (p. 161/162), en ook in zijn roman De ontmoeting (later herdrukt als Het oog van Guardi). Het opvallende is dat hij er altijd aan refereert als zijnde een van zijn pijnlijkste herinneringen. Als ik ooit nog in de gelegenheid kom, wil ik er eens een essay over schrijven, in hoeverre een dergelijke ervaring naast vleiend ook pijnlijk kan zijn. Maar een écht stuk over Pierre H. Dubois hoop ik sowieso ooit nog eens te schrijven.
Van Zomeravond in een kleine stad heb ik, als van vrijwel al het werk van Pierre H. Dubois, zeer genoten. De mooie zinnetjes waar ik altijd zo op aas, kom ik bij hem niet of nauwelijks tegen, hoewel... Schrijvers hebben niet zelden moeite met het beschrijven van erotische scènes, en dit boek wemelt er van. Maar als je de geslachtsdaad beschrijft als 'het weke verdrinken', ja, dan kun je het toch wel. Maar nogmaals, in het werk van Dubois zijn mooie zinnetjes een zeldzaamheid. Er zitten daarentegen vele strohalmen in waaraan ik mij als beginnend schrijver kan vasthouden. Mijn favoriete roman uit zijn oeuvre is het evenwel niet voor mij. Dat is en blijft Najaar. Maar misschien is deze auteur nog het geluk beschoren zijn kleine maar selecte schare lezers te verrassen met nieuwe stof tot euforie en zelfreflectie. Het is lang geleden. Te lang.