Eco, Umberto - Het eiland van de vorige dag

Gelezen:1995

 

Een overeenkomst tussen de romans van de Italiaanse schrijver Umberto Eco, is dat het verhaal geheel of ten dele verteld wordt aan de hand van een geschrift van een van de personages. De naam van de Roos is een integrale weergave van een manuscript, geschreven door een middeleeuwse monnik, dat per toeval in de handen van Eco terecht zou zijn gekomen. In De slinger van Foucault spelen de aantekeningen die Jacopo Belbo op zijn computer nalaat, een grote rol, en ook in de nieuwste roman, Het eiland van de vorige dag reconstrueert de auteur een zogenoemd waar gebeurd verhaal aan de hand van de aantekeningen die Roberto de la Grive heeft gemaakt in de zomer van het jaar 1643. De eigenlijke schrijver doet een stap terug en laat het verhaal door een van zijn personages vertellen, als was dat uit de eerste hand. Hierdoor creëert Eco een aura van waarheid rondom zijn verhaal, en dat doet hij subtiel.


Een andere overeenkomst is dat Eco’s romans in complexiteit niet voor elkaar onderdoen. Ze zijn alle in meer of mindere mate onnavolgbaar. Een veelgehoorde klacht van de tegenstanders is dan ook dat zijn boeken hierdoor onleesbaar zijn, een schijnvertoning van eruditie of gebakken woordenbrij overgoten met een sausje van wetenschappe-lijkheid. Onleesbaar vind ik ze allerminst, al moet ik soms ook de draad van een betoog of wetenschappelijke verhandeling loslaten. Eco is een rasverteller die zijn achtergrond van wetenschapper niet verloochent. Maar die complexiteit maakt het navertellen van zijn romans ook vrijwel onmogelijk.

 

Als laatste overeenkomst tussen de romans van Umberto Eco noem ik de drijfveer of leefwereld van de hoofdpersonages. Allen zijn op zoek naar de zin van het bestaan of de waarheid daaromtrent en allen komt die zoektocht op een schrijnende teleurstelling te staan. Een antwoord op de vraag waarom wij sterven, of beter waarom wij leven, is nimmer afkomstig van een hogere macht. Ieder personage verzint dit antwoord uiteindelijk geheel zelfstandig, uit nood geboren. William van Baskerville twijfelt al sterk aan de Almacht van zijn God. Het enige wat Jacopo Belbo destilleert uit de bronnen van geschiedenis zoals de vrijmetselaars en de Rozenkruizers eindeloos interpreteren, is dat er geen antwoord bestaat. En evenmin vindt Roberto de la Grive een antwoord op deze vraag middels de ontluikende wetenschappen die in zijn tijd opgang doen.

 

Vele overeenkomsten dus. Maar de verhalen die in Eco’s romans worden verteld, verschillen hemelsbreed. Zoals gezegd valt het niet mee om in een notedop zijn romans samen te vatten, maar ik doe een moedige poging voor Het eiland van de vorige dag.

 

Roberto de la Grive lijdt een merkwaardig soort schipbreuk. Merkwaardig omdat hij belandt op . . . een schip. Vastgebonden op een plank overleeft Roberto de ondergang van de Amarilli, en na dagenlang te hebben rondgedobberd, botst zijn ‘sloep’ tegen de Daphne. Dit schip ligt voor anker in de natuurlijke baai van een groot eiland, en lijkt volkomen verlaten. Nadat hij weer tot zijn positieven is gekomen, ontdekt Roberto dat hij niet de enige is op het schip. Middels zijn brieven aan de ‘Verre geliefde’ krijgt de lezer een beeld van Roberto’s geschiedenis - die ik hier achterwege laat -, en zijn belevenissen en gedachten in zijn hier en nu. Zijn ‘Indringer’ blijft onvindbaar en er zijn verschillende spookachtige gebeurtenissen nodig om de schuilplaats van Pater Caspar te ontdekken.


Tussen Roberto en de pater ontstaat een verhouding van leerling tot meester. Caspar vertelt het verhaal van De Daphne. Mede vanwege de financiële handreikingen van Pater Caspar was het schip uitgevaren om de Salomonseilanden te vinden, en daar onderzoek te verrichten naar de lengtecirkels. Een onderwerp dat in die eeuw, toen de ontdekkingsreizen nog in volle gang waren, onder wetenschappers veel hoofdbrekens bezorgde. Mede vanwege de gebrekkige tijdsberekening was het bepalen van de exacte positie van de nieuw ontdekte werelden weinig nauwkeurig. De zonde van Pater Caspar om tijdens zijn werkzaamheden in de hitte van de zon zijn pij uit te trekken, wordt bestraft met de venijnige beet van een insekt. Zijn opgezwollen lichaam doet de kapitein en de bemanning denken aan de pest, en ze besluiten met alle beschikbare sloepen het schip te verlaten om op het Eiland te wachten ‘tot de Pater stierf dan wel genas’. Alle tegenwerpingen van de pater sorteren geen enkel effect. Terwijl hij herstelt van de insektenbeet moet Pater Caspar vervolgens vanaf het schip machteloos toezien hoe de gehele bemanning door inboorlingen wordt overmeesterd, en dat ze dienen voor een weerzinwekkend banket. Met een kanonschot breekt de pater de interesse van de inboorlingen voor het schip. Ze verdwijnen en laten hem moederziel alleen achter, tot de komst van Roberto natuurlijk.


De lengtecirkels houden beide personages behoorlijk in hun voor die tijd ongrijpbare ban. Volgens de berekeningen van die tijd lagen de Salomonseilanden op de 180ste meridiaan. En de logica van de zeventiende eeuwer zegt in de woorden van Pater Caspar met diens germaanse tongval: ‘Weil hier de honderd en tachtig meridiaan is die genau degene is die de aarde in tweeën deelt (...) is het hier middernacht en op de eerste meridiaan twaalf uur middags. Verstanden?’ Nu liggen de Salomonseilanden in werkelijkheid op ongeveer honderzestig graden oosterlengte, ja ik heb de atlas vanonder het stof te voorschijn gehaald. Maar Eco geeft daar, met de almacht van de creator spiritus, de schrijver, een zwierige draai aan: ‘(..) ik vind het vervelend om me, als ik een verhaal vertel dat zich, zoals we zullen zien, op de honderdtachtigste meridiaan móet afspelen - anders verliest het alle kleur - erbij neer te moeten leggen dat het zich een graadje meer naar links of naar rechts afspeelt.’

 

Ook kan de lezer, gegeven de meervoudige onnauwkeurigheden waar de schrijver zich aan moet conformeren aangezien zijn verhaal in de zeventiende eeuw afspeelt, absoluut niet zeker ervan zijn of Roberto en Pater Caspar zich daadwerkelijk voor een van de Salomonseilanden bevinden. Maar Eco, God in zijn eigen verhaal, maakt hier enigszins ruw korte metten met alle ongeloof: ‘Wat doet het ertoe of het zich daar ook werkelijk bevindt? Dit zal hooguit het verhaal zijn over twee mensen die denken dat ze zich daar bevinden, niet over twee mensen die zich er daadwerkelijk bevinden, en als men naar verhalen wil luisteren dient men (...) zijn ongeloof op te schorten.’ Ergo Eco! Ik citeer dit zo uitvoerig omdat het aantoont in welke mate Eco meer een verteller van verhalen is, dan een pseudo-wetenschapper die door middel een aardig verhaal een wetenschappelijke verhandeling voor waar tracht te verslijten. Maar, verder met het verhaal.


Na vele discussies, waarbij Pater Caspar een sluitende these poneert over het hoe omtrent de zondvloed uit het Oude Testament, begint het tot Roberto door te dringen wat de betekenis van het Eiland waar ze de gehele dag vanaf hun thuisplaats op uitkijken. ‘Maar als ik terugging naar het Eiland zou ik een dag jonger zijn!’ De toevoer van de enorme hoeveelheid water die tijdens de zondvloed plotseling voorhanden leek, wordt wetenschappelijk verklaard door de pater middels de halfslachtige theorie omtrent lengtegraden. ‘Gott nam dus uit deze abyssus het water van gisteren (dat jij daar ziet) en goot dat over de wereld van vandaag uit, en dag daarna weer, enzovoort!’ Een onuitputtelijke bron zogezegd, omdat die de macht van de oneindigheid en de eeuwigheid voorhanden heeft.


Voor de potentiële lezer van dit boek verzwijg ik het lot van Pater Caspar. Over dat van De la Grive wil ik nog kwijt dat hij hevig tracht de zwemkunst meester te worden. ‘Waar hij aan dacht terwijl hij de golven het hoofd bood, was zijn verlangen een Eiland te bereiken dat er gisteren geweest was (...). En we mogen begrip tonen voor zijn wankelmoedigheid, want hij was de eerste in de geschiedenis van de menselijke soort aan wie de mogelijkheid werd geboden vierentwintig uur terug in de tijd te zwemmen.(...) Nu moest hij werkelijk leren zwemmen en het Eiland zien te bereiken (...) om het afgrijselijke voortschrijden van zijn eigen volgende dag tot staan te brengen.’ Het schijnbaar eeuwige leven binnen handbereik, luttele tientallen meters verwijderd van een handdruk met God, maar een koraalrif maakt iedere doorgang onmogelijk.


De wanhoop nabij komt Roberto tot een definitieve conclusie, die verdacht veel lijkt op die van Jacopo Belbo en Casaubon uit De slinger van Foucault: ‘En moest ik alles verliezen, en op deze bij de Tegenvoeters verdwaalde schuit terechtkomen, om te begrijpen dat er niets te verliezen viel?’ Ook het lot van Roberto laat ik in deze bespreking achterwege. De lezer zou de spanningsboog missen, en die is wezenlijk om het boek tot de laatste letter te lezen. En dit boek moet gelezen worden, al zal niet iedereen er evenveel plezier aan beleven als ik.


Het werk van Eco bezit vele rijkdommen. Ik laat met betrekking tot Het eiland van de vorige dag vele verhaallijnen buiten beschouwing. De fictieve broer Ferrante, en de rol van de geliefde Lilia, of de spionage waartoe Roberto wordt gedwongen, de psychische ontreddering van de schipbreukeling die als de eenzaamheid te lang voortduurt zijn tol komt opeisen, het verhaal binnen het verhaal binnen dat verhaal, en nog veel meer. Het kan eenvoudig niet binnen het bestek van een nog enigszins leesbare tekst worden gepropt.


Het laatste hoofdstuk van de roman kan ik evenwel niet onbesproken voorbij laten gaan. Hierin ‘bewijst’ de auteur op weifelachtige wijze de echtheid van de brieven van Roberto. Het verhaal dat daarin wordt verteld is ‘niet toereikend voor een verhaal met een begin en een eind,’ zo zegt de auteur. Ook geeft hij aan dat onder de tekst van een zogenaamd hervonden manuscript een andere tekst te lezen valt. Met andere woorden, tussen de regels van het verhaal van Roberto staat een ander verhaal geschreven. Maar welke dat andere verhaal is, vertelt Eco uiteraard niet: ‘want in romans veinst men weliswaar dingen te vertellen die waar zijn, maar dient men niet naar waarheid te vertellen dat men veinst.’ Er moet iets te zoeken overblijven, de zoekende mens is de meest levende in de optiek van Eco. Maar laat ik er dit over zeggen: Eco’s meesterschap heeft ons en de literatuur wederom een fraaie blik geboden op de schier eindeloze hang van de mens naar antwoorden op de meest onbeantwoordbare vragen, in de overtuiging dat we die zullen vinden. Aan het einde van deze zoektocht, die gepaard gaat met de onnavolgbare en onlogische nukken die de mens godlof eigen is, komt de hoofdpersoon wederom bedrogen uit. Een illusie armer.


Het eiland van de vorige dag is onmiskenbaar een meesterwerk. Er wordt een meervoudige blik gegund in het bedrijf van de menselijke geest, zoals dat in alle tijden werkzaam schijnt te zijn. In het boek staan vele levenswaarheden (‘Wie overleven wil moet verhalen vertellen.’). Het verhaal is boeiend, hoewel hier en daar een vertraging optreedt die een groot beroep doet op het doorzettingsvermogen van de lezer. En de filosofie die er wordt verkondigd, is bepaald niet minnetjes. Of er evenwel veel lezers zullen zijn die Eco volledig zullen doorgronden, betwijfel ik ten sterkste.


Ik geloof dat dit een keuze is van de schrijver, bewust of onbewust. Persoonlijk zou ik een aantal passages die voor mij te droog zijn, verwijderen of drastisch inkorten, maar wie ben ik? Het boek zelf blijft als een huis overeind staan. Er is geen sprake van dat ik het weg zou leggen, maar desondanks zou een wat minder theoretische Eco mij in vuur en vlam zetten, terwijl ik nu een bijna vakmatige bewondering voor ‘s mans werk opbreng. Hij raakt mij diep op momenten, en op andere ogenblikken verveelt hij mij stierlijk.


Van De slinger van Foucault is beweerd dat het tegelijkertijd het meest verkochte en minst gelezen boek is. Dat zou ik van Het eiland van de vorige dag zeker niet kunnen zeggen. Qua leesbaarheid zit het tussen de Roos en de Slinger in. Het is niet overal even onderhoudend, de wetenschappelijke verhandelingen kunnen niet altijd even spannend worden genoemd. Maar iedere woord is complementair aan het geheel. Kortom een meesterwerk, dat dezelfde makke heeft van vrijwel ieder meesterwerk: in zijn volle omvang bereikbaar voor ‘the happy few’.