Emants, Marcellus - Liefdeleven

Gelezen: erg lang geleden

 

De romans van Marcellus Emants begin ik te lezen met eenzelfde houding als wanneer ik naar een concert ga, waar muziek van Steve Reich ten gehore wordt gebracht: vol goede moed en met een 'ware' onbevooroordeeldheid. Zo ongeveer van: en dit keer ga ik het mooi, goed of bijzonder vinden. De vergelijking lijkt vergezocht, maar is in wezen voor de hand liggend. Emants schrijft virtuoos, zoals Reich virtuoos componeert, maar beiden werken op mij slaapverwekkend en soms zelfs irri­terend. Iedere keer als ik hoop op een onverwachte wending in muziek of verhaal, die aan het werk een voor mij broodnodige diepte en breedte geven, gaan ze met eenzelfde verbetenheid door op hetzelfde reeds uittentreure uitgekauwde thema. Laat ik alleen verdergaan met Emants en Reich nu eindelijk maar eens als voor mij oninteressant achter mij laten.


Voordat ik Liefdeleven las kende ik van Emants al Goudak­kers' illusieën, wat ik een stierlijk vervelend en irritant moralistisch werkje vond, Juffrouw Lina, waar ik nog wel enige aardigheid in had, temeer daar het geïnspireerd schijnt te zijn op het leven van een keukenmeid van de familie Emants (al ontdekte ik dat pas later: Brieven aan Frits Smit Kleine, bladzijde 81), Inwijding en Een nagelaten bekentenis, die ik beiden het interessantst, maar niet echt indrukwekkend vond. De uitga­ve van Brieven aan Frits Smit Kleine, verzorgd door Emants' biograaf Pierre H. Dubois, vond ik leuk, omdat ik altijd geinteresseerd ben in een kijkje in de keuken van het literai­re bedrijf.


Liefdeleven stel ik op één lijn met Inwijding en Een nage­laten bekentenis. Hoewel Emants, als ik mij niet vergis, ergens zegt niet vanuit een persoonlijk trauma de vrouw regel­matig als een geesteszieke te beschrijven, lijkt het mij dat we daar niet om heen kunnen. Alle vrouwen uit Emants' romans die ik ken, hebben een slag van de molen gehad, en dus is er op zijn minst sprake van een dominerende preöccupatie voor dit type vrouw. Mina uit Liefdeleven lijkt de climax te vormen in dit opzicht, na Tonia uit Inwijding en Anna uit Een nagelaten bekentenis.


Mijn irritatie komt niet vanwege het onhandelbare karakter van Mina, maar eerder vanwege de slapheid van Christiaan. Steeds zijn het de mannelijke hoofdpersonages uit deze drie romans van Emants, die het boek voor mij 'verpesten'. De man uit Een nagelaten bekentenis doet er uiteindelijk dan nog iets tegen, en zonder immoreel te willen klinken vind ik dat hij dat veel eerder had moeten doen. Ik bedoel natuurlijk te zeggen dat de mannen slappe dweilen zijn, die mij het bloed onder nagels vandaan treiteren met hun besluiteloosheid en hun doodse gelatenheid waarmee ze zich laten manipuleren. Uiter­aard komt Emants alle lof toe voor deze beschrijving van een personage, waardoor ik op het puntje van mijn stoel ga zitten, om hem bij de eerstvolgende scène waarbij hij weer met zich laat sollen, een schop onder zijn kont te geven.


Maar blijkbaar is schrijversvirtuositeit alleen, voor mij onvoldoende garantie voor een goed boek. De thematiek moet mij of aanspreken, of zo geloofwaardig zijn gebracht dat het mij tot nadenken stemt. Emants slaagt hier niet in. De eindeloze stroom van conflicten met zijn vrouw die hem het voorheen zo lichte en heerlijke leven vergallen, duurt te lang en onder­mijnt dientengevolge de geloofwaardigheid van het personage, in dit geval Christiaan.

 

De enige figuur uit Liefdeleven waarvoor ik sympathie kan opbrengen is Diepe. Diens zwijgzaamheid en daardoor myste­rieusheid (de stille wateren die diepe gronden hebben), stimu­leert het inbeeldingsvermogen van de lezer. Ondanks dat Mina Diepe aanvankelijk niet mag, verdacht ik hem ervan een oogje op haar te hebben. Nog steeds betwijfel ik of deze twee tij­dens hun vele vriendschappelijke wandelingen, niet een keer van het rechte pad zijn afgeweken, maar in het boek staat hierop geen enkele toespeling. Behalve dan dat Christiaans jaloezie op zijn vriend af en toe om de hoek komt kijken. Als Diepe wel praat, zegt hij vaak zinnige dingen, die ik heb aangestreept, zoals op bladzijde 165:
"'Dus ben je toch wel 'es verliefd geweest.'
'Had ik anders me zelf zo goed leren kennen'".

Een zin waar ik Emants als stylist op zijn best vind is:
"Maar toen hij eenzaam in zijn bed lag, duurde 't lang, eer het schelle licht van zijn pijnlik denken taande in de nevelen van de slaap" (bladzijde 213).
Het is dus niet uitsluitende krakende kritiek wat mijn lezing van Emants oproept. Maar toch, zijn typisch natu­ralistische neiging tot, wat ik nu al te onvriendelijk noem 'half­bakken psychologie', doet het boek voor mij mislukken. Op pagina 237 staat precies de typering van Christiaan, waardoor ik hem, om met Du Perron te spreken, zo'n 'pleefiguur' vind:
"Hij liet 'et zich aanleunen".


Mijn kritiek betreft dus niet louter mijn antipathie tegen het mannelijk hoofdpersonage, maar ook de afwezigheid van diepte en breedte, die te wijten is aan de min of meer ontwikkelingsloze reuze-potpouri, die Emants van zijn boek heeft gemaakt. Geen van de personages, Diepe inbegrepen, wordt voor mij een tastbaar iemand, die ik vandaag of morgen tegen het lijf zou kunnen lopen. Wellicht wreekt zich hier in twee opzichten het verschil in tijd.


Waarschijnlijk was het Emants niet onbekend dat sommigen zijn boeken als vervelend ervaarden, want in een brief aan Frits Smit Kleine (9 december 1888, pagina 98) schrijft hij:
"(...) Je vergeet echter, dat de schuld van het zich vervelen even dikwijls op den lezer komt als op den artiest".


Met volledige instemming neem ik de helft van deze schuld op mij.