Hart, Maarten 't - Dienstreizen van een thuisblijver

Iedere nieuwe 't Hart is vaste kost, maar dat telt helemaal wanneer het in de prestigieuze Privé Domeinreeks verschijnt. 't Hart is een meester van de anekdote en in Dienstreizen van een thuisblijver biedt hij aan de hand van smakelijke anekdotes zijn lezers een kijkje in zijn schrijversbestaan. Hij beschrijft zijn pogingen om onder lezingen of voorleesavonden uit te komen, zeker als die in het buitenland zijn. Er is een teder hoofdstuk over het contact met een vertaler uit Hongarije. Aankomende schrijvers voorziet hij van wijze raad. We lezen over zijn vele ontmoetingen met mensen, van fans tot afgunstigen. Ook vertelt hij iets over zijn twijfels omtrent zijn positie als lijstduwer van de Partij voor de Dieren en zijn betrokkenheid bij de vrijlating van Lucia de Berk.

Regelmatig moest ik schaterlachen om de hilarische toestanden waarin de schrijver verzeild is geraakt, die hij smakelijk weet op te dissen. Hij weet zijn eigen positie van succesvol schrijver ook oprecht te relativeren: “(...) ik ben maar een jongetje uit een saneringsbuurt in Maassluis, ik was ertoe voorbestemd vuilnisophaler of plantsoenarbeider (…) te worden (…)." p.18 of “Ik ben geen echte schrijver, ik ben een onderhoudende verteller.” p.178 Verder passeren vrijwel alle bekende stokpaardjes de revue in 't Harts kenmerkende, goed verzorgde proza, wat bewondering afdwingt. Zijn zelfverkozen eenzaamheid, zijn niet te bekoelen leeswoede (“Ik ben primair op deze wereld gekomen om te lezen” p.36), zijn haat tegen de roomse kerk (“de grootste misdadigersorganisatie op aarde” p.33), zijn matineuze kracht, zijn autoloze bestaan, zijn walging van popmuziek en nog veel meer.

Naast diep respect voor deze schrijver en voor dit boek, roept hij ook stevige irritatie bij mij op. Niet ten onrechte gaat hij tekeer tegen Richard Dawkins manier van strijden tegen de gelovigen. “Mij bevalt de toon van zijn boeken echter volstrekt niet. Hij is veel te zeker van zijn zaak.” p.39. Op dezelfde pagina verwijt hij Dawkins' “dat hinderlijke gelijkhebberige toontje”. Dit is een klassiek geval van de pot die de ketel verwijt zwart te zien. Aan datzelfde toontje maakt 't Hart zich eveneens veelvuldig schuldig. De manier waarop 't Hart bijvoorbeeld tekeer gaat tegen popmuziek (“verpletterende gruwel” p.119) is minstens zo agressief evangelistisch als Dawkins pleidooi tegen iedere vorm van godsdienst. Of de wijze waarop hij zijn belezenheid etaleert en en passant iedereen die minder leest dan hij, vergast op zijn neerbuigende hoon (“letterkundigen, is mijn ervaring, hebben een hartgrondige hekel aan lezen” p.78/9).

Een andere irritatie vind ik 't Harts slordige en behoorlijk stompzinnige typeringen van Mahlers symfonische werk (“inktzwarte, afgronddiepe neerslachtigheid” p.98), alsof daarmee alles is gezegd wat er over Mahlers symfonieën te zeggen valt. Daarmee laat hij op nogal pijnlijke wijze zien dat hij niet weet waarover hij het heeft. Idem voor zijn typering van het werk van Sjostakovitsj: “Bij hem werkelijk geen sprankje hoop, geen straaltje licht, geen enkel monter moment. Was dat mijn gemoedstoestand, dan zou ik maar liever meteen morsdood zijn.” p.98 Nog los van het feit dat Sjostakovitsj ook hele grappige en lichtvoetige muziek heeft geschreven, blijkt maar weer dat 't Hart zo in zijn eigen universumpje zit opgesloten, dat hij intens domme dingen zegt over zaken waar hij echt geen benul van heeft. Wie zich enigszins verdiept heeft in het leven van Sjostakovitsj (wat veellezer 't Hart toch zeker zal hebben gedaan), weet dat de man na zijn opera Lady MacBeth of Mtensk zijn leven niet meer zeker was in het Stalinistische Rusland. Tot slot irriteert 't Hart mij met zijn ongefundeerde laatdunkendheid jegens andere schrijvers, zoals “peutertje Palmen” (p.110) of “laagvlieger” Bernlef (p.188). Het gros van de vakgenoten die in deze autobiografische opstellen figureert, deugt niet in de superieure ogen van 't Hart.

Er is meer dat mij irriteert, zoals de talrijke zetfouten, maar uiteindelijk zwicht ik toch. Zijn rechtlijnige simpelheid met betrekking tot muziek doet niets af aan zijn kwaliteiten als schrijver. In verband met een zoveelste plotselinge verliefdheid op een meisje, staat er “want ik heb een groot hart met veel zit- en staanplaatsen” p.172. Ja, mooi!

Kortom, een geslaagde 't Hart.


Gelezen: maart 2011
Waardering: 7/10