Gelezen: augustus 2012
Deze roman uit 1970 van Robert Heinlein roept bij mij tweeslachtige gevoelens op. Enerzijds is er de niet aflatende ver- en bewondering omtrent de finesse waarmee deze Amerikaanse schrijver zijn verhalen vertelt. Anderzijds is er een lichte teleurstelling vanwege de trage wijze waarop dit specifieke verhaal verloopt, althans voor Heinlein-begrippen.
Wellicht hangt die teleurstelling ook samen met hoe verwend ik inmiddels ben. Wanneer je iets nieuws in boekenland ontdekt, heerst er euforie, maar als dat nieuwe zich steeds herhaalt, ervaar je
dat je ‘meer van hetzelfde’ krijgt voorgeschoteld. Terwijl meer van datzelfde nog altijd van een enorm hoog niveau is. Dit zou kunnen impliceren dat dit boek weinig nieuws bevat voor mij, maar
niets is minder waar.
In I will fear no evil vertelt de meester het verhaal van Johann Sebastian Bach Smith, een puissant rijke zakenman, in de nadagen van zijn lange leven. Het boek begint bij een
board-meeting van zijn bedrijf. De ruim 90-jarige Smith zegt een van zijn directeuren de wacht aan, waarbij direct duidelijk wordt uit welk hout deze Smith gesneden is: “I can’t use trained
seals; a man has to have the guts to disagree with me, or he’s a waste of space.”
Smith weet dat zijn dagen nagenoeg geteld zijn. Lichamelijk is hij een wrak, gekluisterd aan een rolstoel voorzien van allerlei levensverlengend instrumentarium, maar geestelijk is hij nog
springlevend. “Now all my life I’ve heard ‘You can’t take it with you.’ (…) I’ve decided that, if I couldn’t take it with me, I wasn’t going to go!” Hij vraagt de medici of een
hersentransplantatie mogelijk is, en vindt één van hen bereid dit waagstuk uit te voeren.
Zonder dat de lezer weet wat eraan vooraf is gegaan, wordt Smith wakker in een bed, waarin hij volledig immobiel is gemaakt. De operatie is achter de rug en tot ieders stomme verbazing leeft hij
nog. Het wordt duidelijk dat de chirurg lang niet alle synapsen vanuit de hersenen heeft kunnen verbinden met het donorlichaam, maar de hersenen zijn een wonderlijk orgaan. Op eigen kracht vindt
het kanalen om wat er aan connecties ontbreekt zelf aan te vullen. Smith kan eerst alleen maar knipperen met zijn ogen om te communiceren, maar leert langzaam weer praten en gaandeweg het
langdurige revalidatieproces keren al zijn functies terug. Hij leert hoe hij moet omgaan met het nieuwe lichaam waarin hij terecht is gekomen.
De eerste schok is groot als hem duidelijk wordt dat zijn hersenen zijn overgezet in een vrouwenlichaam. Die schok is hij snel te boven, maar als hij voor het eerst in de spiegel kijkt, ziet hij
het gezicht van zijn meest geliefde secretaresse, Eunice. Een beeldschone, jonge vrouw die vlak voor haar appartement was vermoord door een dief, en zodoende zijn donor kon worden. Speciaal voor
de geestelijk nog altijd viriele Smith kleedde zij zich tijdens haar leven in uitdagende, sensuele outfits. Zijn oude en uitgebluste lichaam kon daar niets meer mee, maar desondanks schonk haar
aanblik hem vreugde. Deze bizarre samenloop der gebeurtenissen wordt zelfs de gehaaide en levenservaren Smith even teveel.
Even terzijde: de maatschappij waarin dit verhaal zich afspeelt, is zwaar overbevolkt en mede daardoor in hoge mate anarchistisch geworden. Alleen de rijken zijn in staat zichzelf te verdedigen
tegen de brute mensenjungle daarbuiten, met behulp van gepantserde voertuigen en zwaar beveiligde woningen. Enkele kolonisten hebben zich al op de maan gevestigd, om daar een nieuw bestaan op te
bouwen.
Uiteraard gebruikt Heinlein het vehikel van dit verhaal om het Yin en Yang van het vrouw- en man-zijn uiteen te zetten. Tijdens zijn/haar revalidatie merkt Johann dat er een stem in zijn hoofd
tegen hem praat. Het is de geest van Eunice die niet alleen in haar hoofd, maar zeker ook in haar lichaam zat, dat lichaam dat ze effectief en met de beste intenties gebruikte om zichzelf en
anderen plezier te brengen. Het boek gaat dan ook in belangrijke mate, evenals andere werken van Heinlein, over seksuele vrijheid (“Sex is not sinful! (…) Sex isn’t a sport, it’s a way to be
happy.”) en het niet-zijn van elkaars bezit. Eunice leert Johann de finesses van het vrouw-zijn, terwijl Johann zijn mannelijke ervaring ook ten goede kan gebruiken. Hij/zij besluit tot een
naamsverandering. In plaats van Johann laat zij zich nu Joan Eunice noemen. Naar buiten toe vertelt hij dat hij de tweede naam heeft gekozen uit respect en dank voor zijn donor. Maar wat hij
verzwijgt is dat het gewoon zo is omdat Eunice en hij nu samenwonen in één lichaam.
Vele pagina’s van dit bijzondere boek worden gevuld met dialoog tussen de geest van Eunice en Johann. “You and I think with the same brain, eat with the same mouth and pee through the same
hole. (…) You’re Joan and I am Eunice and collectively we’re Joan Eunice. (…) We’re the only one-headed Siamese twins in history.” Verder kabbelt het verhaal een beetje voort, voorzover een
dergelijk bizarre premisse kan kabbelen, uiteraard. Joan Eunice neemt gaandeweg weer deel aan het leven, slecht de laatste juridische barrières omtrent haar identiteit en hebberige erfgenamen en
onderhoudt een warme, en in vele gevallen ook lichamelijke, relatie met veel van haar personeelsleden en andere intimi; mannen én vrouwen. “My feelings, my emotions, even my thoughts are
female – yet I have almost a century of male emotions and attitudes.”
Als Joan Eunice met enkele van haar mannelijke geliefden spreekt, benoemt ze haar dilemma: “Which time am I being homosexual? With Winnie? Or with you three very male bulls?” Hier hebben
we een kern van het boek te pakken. Joan gaat door: “This body is a normal female XX. But the brain in it has had a man’s canalization and many years of enthusiastic male sex experience. So
tell me, which time am I being normal, and which time perverse?” Joan Eunice omarmt haar beide seksen. “I say there is just one sex. Sex. SEX!” Evenals in Stranger in a strange
land, breekt Heinlein hier weer een lans voor seksuele vrijheid.
Ze omringt zich met de mensen uit haar ‘vorig’ leven, die zich niet anders gedragen vanwege haar rijkdom. Maar eigenlijk is dat het wel zo’n beetje. Deze, op zorgeloosheid gerichte laissez-faire
manier van leven, kabbelt een pagina of 400 door. En juist daar ben ik licht in teleurgesteld. Iedere Heinlein die ik tot nu toe las, gaat in een sneltreintempo van de ene disruptie in het
verhaal naar het andere. De lezer heeft zijn gedachten nog nauwelijks op orde omtrent een bepaalde gebeurtenis, of de volgende wending dient zich alweer aan. In I will fear no evil niets
van dat al. Het kan zijn dat het onderwerp 'an sich' al zo absurd en ondenkbaar is, dat de auteur de lezer de ruimte van een heel boek gunt om eraan te wennen. Misschien is het daardoor dat het
lijkt of het verhaal al in de eerste honderd pagina's van het boek is verteld. De gebeurtenis dat Joan Eunice zich kunstmatig laat insemineren met het bewaarde zaad van Johann Sebastian, lijkt
bijzaak, maar maakt het geheel juist nog absurder. Ook dat ze in het huwelijk treedt met de 74-jarige rechterhand van Johann, Jake, doet qua lezersemotie nauwelijks meer stof opwaaien. Het einde,
dat toch weer prachtig is, laat ik uit goede gewoonte aan de toekomstige lezers van dit boek.
Hoe het ook zij, het boek zit weer berstensvol humor en vlijmscherpe dialogen. Zo verklaart Joan Eunice tegenover een vriendin die een erg sterk verhaal heeft opgehouden: “There’s a hole in
that story I could throw a dog through.”
Tijdens een innerlijke dialoog tussen Eunice en Johann over bidden vraagt Eunice: “I’ll bet you’ve never prayed in your life.” Johann: “Oh , yes, I have dearest – but God had gone
fishing.”
Eunice is tijdens de innerlijke dialogen minstens zo grofgebekt als Johann, maar toch proberen de mensen om haar heen zich in te houden. Uiteindelijk zegt ze tegen een van hen: “I’ve heard
you use language that would blister paint at forty yards.”
Tijdens de diverse rechtzaken die Joan Eunice voert, neemt ze de rechters even onder de loupe: “There are five honest men on that court… and four from whom I would never buy a used car. But
of the honest ones, one is senile.”
Wat ik ook van dit boek moge vinden, het levert mij hoe dan ook een rijke leeservaring op. Heinlein is mij dierbaar en dat gevoel is met het lezen van I will fear no evil, alleen maar
sterker geworden.