Deze leeservaring bestaat uit een deel van een essay over William Horwood dat ik in 1995 publiceerde in Bzzletin.
Waarheid versus fantasie
Nadat in 1984 de korte roman Callanish verscheen, kwam in najaar 1987 Skallagrigg uit, het boek waar Horwood twee jaar langer dan gepland aan heeft gewerkt. Het autobiografische
karakter van dit meesterwerk wordt door uitgeverij Penguin in de korte biografie over de auteur onomwonden aangeduid: ‘Zijn dochter Rachel lijdt aan de gevolgen van hersenverlamming; deze
ervaring bracht hem tot het schrijven van Skallagrigg.’ Het boek is mede aan zijn dochter opgedragen.
De mens zoekt al sinds eigen heugenis naar antwoorden. In Skallagrigg gaat Horwood de confrontatie aan met wel bijzonder moeilijk te beantwoorden vragen. Een van de queestes binnen deze
roman leidt naar iemand die de toepasselijke naam Arthur draagt. Een andere queeste is die van Esther Marquand, het intelligente meisje dat geboren is in een spastisch lichaam en niet bij machte
is te praten. Zij kampt met vragen en met de zware taak om het leven zoals het haar is gegeven als volwaardig te aanvaarden. Dat is een weg die vrijwel onbegaanbaar lijkt, en de vele onmogelijke
gedeeltes van zo’n weg staan beschreven in deze roman. Horwood bereidt de lezer en zichzelf aan het begin voor op het ergste. ‘Tot hoe ver moeten we deze reis vervolgen, alvorens we het
onvoorstelbare kunnen beginnen te ervaren, namelijk hoe het moet zijn om zélf Esther te zijn?’
Na de introductie van Arthur en Esther vertelt het volgende personage, Martin, van zijn obsessie voor computerspelletjes. In een adem braakt hij alle computerspelen uit die hij ooit heeft gespeeld. Hij vertelt dat iedereen vroeger of later genoeg krijgt van deze vorm van vermaak. Dat overkwam hem toen hij het spel Skallagrigg ging spelen. ‘Het wezenlijke van “Skallagrigg” is dat het alle behoefte naar het soort van escapistische fantasie waarop het is gebaseerd, tracht te vernietigen. Het bereidt de speler voor op de werkelijke wereld en uiteindelijk duwt het hem meedogenloos die wereld in.’
Het eerste deel van de roman eindigt met het begin van dit merkwaardige computerspel. ‘Je bent de ouder van een zojuist geboren dochter. (...) De dokter zegt, “Als ze blijft leven zal ze
nimmer lopen, of praten, of op eigen kracht een object oppakken. Ze kan ook blind zijn, vrees ik. Ze zal wellicht abnormaal zijn, het spijt me enorm.” Hij loop weg en je bent alleen met haar.
Stel je voor dat je over de macht beschikt om te beslissen of ze blijft leven of niet. Je laat haar leven, type L. Je laat haar sterven, type S.’ Dit is een realistische vraag die bij
mensen die een dergelijke ervaring hebben minstens herkenning zal oproepen. Maar in het ethische tijdperk kunnen wij die vraag niet beantwoorden met ‘Sterven’, en de optie ‘Leven’ doet ons
eveneens aarzelen. Het is de moeilijke weg voor onszelf, maar bovenal voor het meisje. De verteller typt in dat we het niet weten en begint vervolgens aan het relaas van zíjn queeste.
Martin is, om redenen die ik kortheidshalve terzijde laat, zodanig onder de indruk van het spel Skallagrigg dat hij alles in het werk stelt om de maker te achterhalen. Hij vindt de spastische
Esther Marquand en zij vertelt, met behulp van een speciaal ontworpen typemachine, van haar gang door de spitsroede van het leven. Binnen de gemeenschap van spastische mensen in Groot Brittanië
worden zogenoemde ‘Skallagrigg-verhalen’ verteld. Hij is de held die mensen met een handicap zoals Esther heeft, tot hulp komt als ze in nood zijn. Hij is de persoon die hen zonder vragen te
stellen beschouwt als volwaardige mensen.
Tijdens een wandeling laat Tom, een zachtaardige, jongen met het syndroom van Down, Esther even alleen. Haar stoel glijdt weg en ze valt, en is niet in staat zelf terug in de stoel te
klimmen. In haar nood roept ze om de Skallagrigg. Plotseling begrijpt ze: ‘dat de verhalen die ze door de jaren heen van andere spastische mensen heeft gehoord, over de verlosser die de
Skallagrigg wordt genoemd, op waarheid berusten. Het zijn geen verhaaltjes. Ze gaan over iemand die werkelijk ergens leeft.’ Evenals Martin vele jaren later, gaat Esther op zoek naar haar
bron van houvast. Met enorme volharding legt ze zich toe op de ontmythologisering van de Skallagrigg.
In maart 1994 zond de BBC de gelijknamige televisiefilm uit naar Skallagrigg. In deze film wordt vrijwel uitsluitend de zoektocht van Esther naar de verteller van de Skallagrigg-verhalen
en naar de Skallagrigg zelf uitgebeeld. Noodgedwongen wordt er voorbijgegaan aan het hoe en het waarom van haar zoektocht. Het is een moedige poging, die gedoemd was te mislukken, nog afgezien
van het feit dat het onderwerp van deze roman indruist tegen alle commerciële wensen van het grote, hedendaagse publiek. Niemand zit te wachten op de werkelijke ellende van een ander, tenzij dit
intriges betreft in steenrijke families of oppervlakkig uitgewerkte liefdes- en machtsverwikkelingen in ziekenhuizen. Het blijft onesthetisch om een met kwijl omhangen, lelijk, met haar lichaam
schokkend meisje in een onverstaanbaar gebrabbel iets van waarde te zien verkondigen. Maar in de film moest men zich beperken tot een sterk vereenvoudigde versie van het verhaal. De gehele
essentie van het boek, waar ik nog aan kom, moest wijken.
Een literaire roman beschikt slechts over woorden, en hoewel ik regelmatig struikel over hun beperkingen hebben ze het onbeschrijflijke voordeel dat zij de invulling van beeld, geluid en betekenis over laten aan de lezer. En het verhaal dat Horwood in ruim zevenhonderd pagina’s neerzet, is waarlijk, zoals een wervende tekst achter op het boek beweert, zo bijzonder dat ‘sommige passages een Steen tot tranen zouden kunnen bewegen (...)’
Met behulp van aanwijzingen uit de verhalen over de Skallagrigg begint Esther haar grondige onderzoek in bedompte bibliotheken naar de geschiedenis van alle psychiatrische inrichtingen van Engeland, waar in vroeger jaren ontelbare lichamelijk gehandicapten werden weggestopt. Ze vindt uiteindelijk in 1984 de verteller van de Skallagrigg-verhalen, de spastische Arthur. In 1927, toen hij zeven jaar was, werd hij weggevoerd naar een inrichting. Zijn naarstige pogingen om zijn omgeving te overtuigen van zijn intelligentie blijken vruchteloos. De inrichting vertoont meer gelijkenis met een gevangenis dan met een psychiatrisch ziekenhuis. Tijdens zijn gevangenschap al die jaren, toen hij vrijwel onophoudelijk werd mishandeld en beschimpt, vertelt hij op zijn eigen wijze de verhalen over de Skallagrigg. Frank, de zwakbegaafde jongen met wie Arthur opgroeit, zet diens onverstaanbare taal om in Engels als hij de verhalen doorvertelt aan anderen.
Uit gesprekken met Arthur maakt Esther op dat hij een gezonde tweelingbroer heeft, Edward. Ook hem weet ze met haar volharding te traceren. Hij verkeerde al die jaren in de veronderstelling dat zijn tweelingbroer, van wie hij zielsveel hield, was gestorven niet lang nadat hij naar het gesticht was gebracht. Hij haalt herinneringen op. In de zomer vlak voordat Arthur, zevenenvijftig jaar geleden, werd afgevoerd naar het grimmige gesticht, maakte hij een wandeling met zijn broer en het dienstmeisje, Rachel. Arthur wil de bloemen die staan aan de andere kant van een hek voelen en ruiken. Edward kruipt onder het hek door en plukt ze voor hem. Als hij de bloemen heeft, roept Rachel hem terug: ‘“Grote scalliwag die je bent,” zei ze. (Ondeugd/Dondersteen) (...) Die avond thuis probeerde Arthur te praten en hij zei “Skyagree” en raakte mij aan. (...) Vanaf die dag was ik “Skyagree” of “Skallagrigg” (...). Dus eigenlijk was ik de Skallagrigg, maar het was mijn persoon in de unieke context met Arthur. Vanaf die dag was dat altijd zijn speciale naam voor mij en als ik hem ergens mee moest helpen, gebruikte hij die naam.’
Als Esther alle vragen omtrent de Skallagrigg en Arthur heeft beantwoord, blijft ze achter in de lege doelloosheid en wanhopig makende machteloosheid van haar handicap. Het bereiken van haar doel
werpt haar volledig terug op zichzelf en wie of wat zij is. Ze duikt weer in de materie van de Skallagrigg, en maakt er een computerspel van. Het maken van het spel is haar ultieme poging om
uiteindelijk vrede te hebben met zichzelf, om te aanvaarden dat zij nimmer op eigen kracht een op de grond gevallen lepel kan oprapen, en dat zij haar verdriet nimmer direct verstaanbaar zal
kunnen maken voor anderen. Na alle gezoek en verdriet en pijn is zij aangekomen bij de laatste puzzels en anagrammen van haar spel. Als de speler in staat is deze laatste anagrammen te
ontrafelen, komt hij tot de kern van het spel en van het boek: ‘Het leven is gewoonlijk een zelfgemaakt doolhof (...) waar geen perfecte route voor bestaat, welks laatste fasen aanvaarding
van zwakheid vereisen en niet het vertoon van kracht (...) hoop ligt in waarheid, niet in fantasie (...)’.
Gelezen: 1988
Waardering: 10/10!!!