Kruithof, Jacques - Het slotfeest

Dit magnum opus van Kruithof heeft me stierlijk verveeld, geïrriteerd en sporadisch deed het me goed. Maar als we de netto afrekening zouden opmaken, dan blijven er van de 635 pagina’s ongeveer 50 over die overeind blijven, en dan oordeel ik mild.

 

Het boek krioelt van de tegenstrijdigheden in zienswijze en stellingname en veel echte levenswijsheid ben ik ook niet tegengekomen. Het is opgebouwd uit een schier eindeloze reeks van commentaren op alles wat ongeveer mis in de maatschappij. En dat was in de ogen van Kruithof heel erg veel.

 

Eigenlijk bleef er bijzonder weinig over dat nog in het hokje ‘goed’ past, behalve de hoofdpersoon uit het boek zelf (die verdraaid veel wegheeft van de auteur), de mensen die hij tot zijn kring uitverkiest, en de hogere kunsten. Het onderwijs deugt niet, alle mensen die naar musea gaan – behalve de meester zelf natuurlijk – deugen niet, alles wat geen serieuze klassieke muziek is deugt niet en popmuziek is helemaal van God los, de televisie deugt niet – soapseries in het bijzonder, de studenten deugen niet, zijn collegae deugen niet al vindt hij een enkeling wel aardig, kortom: er is weinig goed of het deugt niet.

 

Melchior, de hoofdpersoon is een onuitstaanbaar hoogmoedig individu die niet anders dan heel erg diep kan vallen. Ik vermoed dat weinig lezers zich met hem zullen identificeren.

 

Wat mij beviel was de verhaallijn rond Ira van Ravensteijn, weliswaar flinterdun maar sympathiek. Ook prachtig is de beschrijving van zijn verblijf als kleuter op de boerderij van zijn grootouders. Maar ook hier, en in het bijzonder in de dialogen met Ira en andere belangrijke personages – waarvan er overigens veel teveel dit boek bevolken –, irriteert de wedstrijd in gevatheid of mooie zinnetjes uitspreken mij.

 

Als lezer snak je ernaar dat iemand eens iets menselijks zegt als ‘ik ben moe’ of ‘ik moet poepen’ desnoods. Maar nee, alles is even gevat en verheven en scherp, zodat uiteindelijk bijna niets dat meer is. Sommige dialogen ga je als lezer in met de gedachte van ‘O jee, daar gaan we weer. Dat het maar snel voorbij mag zijn dit steekspel met woorden.’

 

En dan het woordgebruik. Garistus, wat een oubolligheid en wat een eruditievertoon. Een bloemlezing om bij te tandenknarsen: Cothurnen, schuins, oudtijds, buitendien, distorsie, telkenjare, geëvoceerd, ubiquiteit, inzonderheid, inhibities, voormelde, alliage, vulnerabel, malicieus, odieus, glariënd, modest, weshalve, au fond, eo ipso, acribie, en nog veel meer waarvoor ik de moeite niet wil nemen het op te schrijven.

 

Het echt mooie uit zeshonderzoveel pagina’s: 

Over het liefdesspel: ‘je hebt (…) elkaar met tong en vingers weerloos gemaakt’ (19) 

‘de verliefde is de eerste mens op aarde’ (132)

 

Nee, dit college op papier van Kruithof doet geen recht aan de echt goede colleges die hij als docent gaf, en die ik heb mogen volgen. Was hij maar net als de schoenmaker bij zijn leest of lessenaar gebleven.

 

Ik sluit af met een paar zinnen uit de bespreking van Arjan Peters destijds in de Volkskrant: Kruithof is een oude lul ‘die zich niet wil laten kisten en die de lezer met een vreugdeloze baksteen opzadelt. (…) Van een boek dat duidelijk de demonstratie wil zijn van wat de schrijver in zijn (futloze en onoorspronkelijke) theorieën uiteenzet over het wezen van literatuur, mag je toch verwachten dat het tegemoetkomt aan de eigen pretenties. (…) In plaats van schuimbekkend een noodklok te luiden, staat hij ruim zeshonderd pagina’s geestdodend conventioneel triangel te spelen.’

 

Juist!

 

Gelezen: december 2008