Maas, Nop - Gerard Reve, Kroniek van een schuldig leven, Deel 2, De 'rampjaren' (1963-1975)

Ik mag hopen dat de verschijning van het derde en laatste deel van deze biografie niet lang wordt getraineerd door dhr Schafthuizen. Want ik wil voort!

Biograaf Maas schildert een portret van zijn onderwerp, waarbij niets met de mantel der liefde of bewondering wordt bedekt. Reve komt naar voren als een zwaar gestoorde man, die zijn omgeving tiranniseerde om zijn masochistische behoeften te bevredigen. Iemand die voortdurend de grenzen van het geaccepteerde opzoekt, maar ondertussen simpelweg een geniaal schrijver is en blijft. Iemand met een ziekelijke onrust en bijna wanhopig groot libido. Ondanks al zijn cynisme geloof ik nu pas werkelijk zijn herhaalde uitspraak dat hij leed aan het leven. Reve was echt een dolende ziel die nergens echt zijn hoofd te ruste kon leggen.

Mijn verbondenheid met deze schrijver vind ik herhaaldelijk bevestigd in uitspraken uit interviews, zoals dit: 'Geloof is vooral en in de eerste plaats de moed om in te zien, dat het doel van ons leven de dood is, en dat het bestaan, van een onbekend begin naar een eenzaam en duister einde waarna wij als as op de wind verstuiven, met de rede beschouwd, volslagen nutteloos is en geen enkel doel dient.' (p.15)

 

Reves gnostische manier van denken is verwant aan de mijne. Over god: 'Als hij niet binnen in ons is, waar zou hij dan wel zijn?' (p.20) Ook de aanvaarding van het zinledige van het leven vind ik weer terug in deze biografie. De gedetailleerde beschrijving van de diverse processen die Reve zijn aangedaan vanwege diens vermeende godslastering, biedt een prachtig uitzicht op de bijzondere geloofsbeleving van de schrijver.

Zijn unieke humor keert uiteraard ook herhaaldelijk terug in deze biografie. Ik heb regelmatig zitten schaterlachen. Het geluid dat rond het middaguur klinkt vanaf een moskee omschrijft hij als 'een gegil of acht mensen tegelijk met kokend water worden overgoten'. p.85 Een ingenaaid boek heet in de taal van Reve 'ingeneukt'. Een poedel heet een 'gebreide doodskophond'. Over zijn voornemen een gedicht voor een bepaalde gelegenheid te schrijven: 'ik zal uit alle macht proberen iets korts, eenvoudigs & onmiddellijk voor iedereen begrijpelijks te bakken, dat toch wonderschoon is. Zogezegd iets warms van iets kouds, een drol van een ijsbeer.' (p.504) Herhaaldelijk trapt hij tegen het instituut Harry Mulisch (Herrie Mulles), met ongekende verve, zoals blijkt uit dit gedicht:
Het boek van de journalist H.M.
gaat niet over God, niet over de Liefde
niet over de Dood:
Het gaat over een zeepbel die uiteenspat;
men noemt dit werk: "sterk autobiografies".
Elders krijgt Reve de vraag 'Kun je geen enkel lichtpuntje bij Harry Mulisch aanwijzen?', waarop het antwoord luidt: 'Ja, zijn onverwoestbaar optimisme: in een nachtclub heeft hij nog een zonnebril op.' (p.794)

Gaandeweg de in dit deel beschreven jaren wint het cynisme in Reve steeds meer terrein. Hij transformeert sterk van het nog willen toelichten van zijn religieuze en seksuele beleving, naar het mystificeren daarvan. Ook zijn talrijke en nogal stevige racistische uitspraken vallen hieronder. Het lijkt er steeds sterker op alsof Reve het contact met de buitenwereld verliest en zich daar weinig aan stoort.

Hulde aan Nop Maas die ons dit alles in een zeer leesbaar en overzichtelijk geheel voorschotelt.

Gelezen: april 2011
Waardering: 8½/10