Vorig jaar maart kon ik dan eindelijk de paperback kopen van de laatste Murakami – dat heeft mijn voorkeur boven die onhandige hardcover. Toch stonden de twee kloeke delen nog ruim een jaar in mijn boekenkast. Afgelopen week las ik de ruim 1000 pagina’s in een roes en een rush uit. Wat een bizar boek heeft de meester weer geschonken aan de wereld, maar wat een diepgang en rijkdom zit er ook in. Ook lichte ergernis was mijn deel. Maar laten we eerst het verhaal bij de hoorns vatten.
De proloog, waarin een man zonder gezicht – “Op de plek waar zijn gezicht hoorde te zijn (…) kringelde langzaam een melkwitte nevel” – zijn portret wil laten schilderen, trekt je direct de Murakamiwereld in. Op het toppunt van absurditeit, veel verder in het boek, komt deze figuur terug. Hij is de veerman – Charon? – over de rivier die het niet-zijn scheidt van het zijn. Dat u het even weet.
De hoofdpersoon – die naamloos blijft – vertelt hoe hij nadat zijn vrouw Yuzu heeft aangekondigd van hem te willen scheiden, bijna twee maanden ogenschijnlijk doelloos door het noorden van Japan reist. Naast het feit dat ze een andere vriend had, vertelde Yuzu hem dat ze geen mogelijkheid meer zag om nog langer met hem samen te leven. Vooralsnog was het huwelijk kinderloos gebleven. De verteller vraagt niet naar het waarom van haar beslissing en zij vertelt het hem niet. Hij vertrekt gewoon, als een willoos lijdend voorwerp. Zoals de meeste van Murakami's hoofdpersonages overkomt hem alles, alsof hij zelf eigenlijk geen deel uitmaakt van de handeling. Pas verderop in de roman geeft hij toe in die periode boos en verward te zijn geweest. Na deze zwerftocht in zijn oude Peugeot, kan hij terecht in een afgelegen woning in de bergen aan de rand van de stad Odawara. Hier woonde tot voor kort de vader van zijn vriend Masahiko. Tomohiko Amada is vanwege vergevorderde dementie op zijn 92ste opgenomen in een verzorgtehuis. De kans dat hij nog zal terugkeren, is nihil.
Tomohiko Amada is een gerenommeerd schilder in de zogeheten nihonga-stijl. De verteller is ook schilder, al is hij nooit tot de echte kunst doorgedrongen. Hij verdiende zijn geld met het maken van portretten op bestelling. In het huis op de berg kan hij dus gebruikmaken van het atelier van de oude Amada, maar hij wil nu vrij werk maken. Hij is gestopt met het schilderen van portretten. De eerste weken in zijn nieuwe onderkomen zit hij voor een wit doek, zonder enig idee wat te schilderen.
“Er borrelde niet het minste idee op van wat ik daar moest afbeelden. (…) Zulke zorgen had ik nooit eerder gehad. Als ik me eenmaal naar het doek richtte, liet mijn geest vrijwel onmiddellijk de alledaagse horizon achter zich en doemde er iets op in mijn hoofd. (…) wachtte ik op de komst van een idee of een motief of wat dan ook. (…)”
Om iets om handen te hebben, neemt hij een parttime baantje als leraar tekenen op een lokale school. Hij heeft een klasje met volwassenen en één met kinderen van twaalf, dertien jaar oud.
Tot hier is het verhaal realistisch en normaal te noemen, op de proloog na dan. Maar twee gebeurtenissen zetten een kettingreactie van bizarre en surrealistische gebeurtenissen in gang, waar Murakami het patent op lijkt te hebben.
Allereerst ontdekt de ‘ik’ op een zolder in het huis een stevig ingepakt schilderij van de oude Amada. Het heet ‘De moord op Commendatore’ en is een waar meesterwerk, al heeft niemand het ooit eerder gezien. Kennelijk wilde Tomohiko dit verborgen houden voor de hele wereld. Het prachtige schilderij verbeeldt hoe een jonge man een oudere man doorboort met een zwaard. De titel doet vermoeden dat het Don Giovanni en de Commendatore uit Mozarts opera zijn, maar hun kleding hoort thuis in de Akuka-periode uit de zesde en zevende eeuw. Donna Anna en Leporello – twee andere personages uit de opera – staan ook op het doek, evenals een vreemd figuur met heel lang, bebaard gezicht (Langsmoel), die vanuit een luik in de grond het gewelddadige tafereel gadeslaat. Het schilderij fascineert de ik bovenmatig:
“Je kon bijna stellen dat ik in dat schilderij was gevangen.”
Waarom heeft de oude Amada dit schilderij – dat een totaal andere thematiek heeft dan zijn andere werk – gemaakt? En waarom heeft hij het verborgen op zolder, zodat niemand het kan zien? Dit is een van de vele verhaaldraden in deze lange roman.
De tweede gebeurtenis is dat de agent van de verteller hem belt. Iemand heeft specifiek om hem gevraagd voor het schilderen van zijn portret. Hoewel de ‘ik’ dat werk niet meer doet, gaat hij overstag vanwege het exorbitant hoge bedrag dat de opdrachtgever ervoor wil betalen. Wataru Menshiki is een onberispelijk geklede man met een opvallende witte haardos. Hij woont aan de andere kant van het dal, in een grote villa die de verteller al had opgemerkt. Ook draagt hij meestal witte kleding. Bij hun eerste ontmoeting verklaart Menshiki zijn eigen naam:
“Je schrijft het met het karakter voor ‘vrij’ in het woord ‘belastingvrij’ en dat voor ‘kleur’ in ‘kleurschakering’. (…) Vrij van kleur blijven dus (…)”.
Hoewel er een vorm van vriendschap ontstaat tussen beiden mannen, blijft Menshiki iets mysterieus en ongrijpbaars houden.
“In die persoon Menshiki zat stilletjes iets verborgen. Dat geheim was in een doosje gestopt en, met een slot erop, diep onder de grond begraven.”
Terwijl ze aan zijn portret werken – waarbij hij de schilder volledige artistieke vrijheid heeft gegeven – vertelt Menshiki over een grote liefde in zijn leven. Na een nacht van passionele seks had ze hem verlaten. Negen maanden later beviel ze van een dochter. Dat meisje is misschien de dochter van Menshiki. Later, bij een bezoek aan diens huis, vertelt Menshiki dat hij deze villa heeft gekocht omdat het uitkijkt op het huis waar Marie Akigawa – zoals het meisje heet – woont met haar ‘vader’ en tante. Haar moeder is namelijk op haar zesde overleden door wespensteken. Menshiki is geobsedeerd door Marie, en bespiedt haar met een militaire precisiekijker. Toch wil hij niet weten of ze nu werkelijk zijn dochter is.
Dit zijn slechts enkele van de ingrediënten waarmee Murakami de navolgende 800 pagina’s losgaat. Van surrealistisch schakelt het verhaal op naar volstrekt absurd. Maar het is zoals de hoofdpersoon zelf denkt: “Tegen die tijd was ik het vermogen om me ergens over te verbazen al zo goed als kwijt.” Zo verging het ook mij als lezer. Murakami beschikt over het vermogen om de lezer mee te nemen in zijn wonderlijke wereld. Je raakt weliswaar verwonderd over de loop der gebeurtenissen, maar je aanvaardt het zonder meer.
Zo wordt de verteller nadat hij het schilderij heeft ontdekt ’s nachts steeds wakker van het vage geluid van een bel. Na onderzoek met Menshiki ontdekken ze iets verderop van het huis een soort van grafheuvel van waaruit het geklingel komt. Op Menshiki’s kosten laten ze heuvel afgraven. Op de bodem van de holte in de grond die ze blootleggen, ligt een boeddhistische bel, alleen is er niemand. Even later verschijnt de Commendatore – een naam/titel/functie die niemand iets zegt – aan de hoofdpersoon, precies zoals hij op het schilderij staat afgebeeld. Dit levende mannetje van ongeveer 60 centimeter hoof verkondigt dat hij ‘een Idea’ is.
“Ik ben geen geest. Ik ben alleen maar een Idea. Een geest is in de basis een bovennatuurlijk en vrij iets, maar ik ben dat niet. Ik besta binnen allerlei beperkingen. (…) Een Idea ontstaat pas door de erkenning van een ander en hij eigent zich dienovereenkomstig een vorm toe.”
Met de verteller als tussenpersoon probeert Menshiki in contact te komen met zijn vermeende dochter, Marie. Inmiddels heeft de ‘ik’ het portret van Menshiki voltooid en daarmee lijkt hij zijn eigen stijl, zijn eigen schildertaal te hebben gevonden. Er wordt gearrangeerd dat de verteller een portret zal schilderen van Marie. Zij zit in het tekenklasje van de verteller. Als zij bij hem thuis komt om te poseren, ziet zij het schilderij 'De moord op Commendatore'. Tot dan toe heeft de hoofdpersoon het voor iedereen verborgen gehouden, zelfs voor de zoon van de oude schilder. Marie, die licht autistische trekjes heeft, lijkt vanaf dat moment verbonden met de hoofdpersoon.
Tot zover het verhaal, dat uiteraard vele malen complexer is en tot een bijzondere apotheose komt. Er spelen enorm veel elementen een rol, zoals de betekenis van tijd of de illusie daarvan; de geschiedenis van de schilder Tomohiko Amada. In het bijzonder zijn studietijd in Wenen kort na de Anschluss in 1938 is in mysteriën gehuld. Net is als in De opwindvogelkronieken speelt het zitten op de bodem van een put – in dit geval de holte in de grond – een belangrijke rol. Het drie jaar jongere zusje van de verteller, die op haar twaalfde jaar overleed aan hartfalen, is eveneens belangrijk. Het is allemaal even boeiend en intrigerend en zet de lezer aan tot het leggen van verbanden. Of die er daadwerkelijk zijn of niet, blijft diffuus. In ieder geval doet Murakami er alles aan om de suggestie te wekken dat veel ongezegd blijft. Of zoals Arjan Peters zo treffend stelt: ‘Murakami is een auteur die vragen liever in de lucht houdt dan ze eenduidig te beantwoorden.’
Mijn voornaamste bezwaar tegen dit boek en eigenlijk tegen al het werk van deze schrijver, is zijn breedsprakigheid. Er staan echt teveel zinnen die volstrekt overbodig zijn, of althans zo komen ze op mij over. Zo vertelt hij alinea’s lang welke wegen de verteller neemt om op een bepaalde bestemming te komen. Als hij het schilderij van de oude Amada vindt op zolder, staat er: “Ik ging een schaar halen en knipte het stevig aangespannen touw door. En toen haalde ik het bruine inpakpapier eraf.” Of wat te denken van een zin als: “Ik ging naar de keuken, maakte in mijn eentje iets eenvoudigs klaar en at dat op.” Ook zet de verteller “een kop koffie met het koffiezetapparaat”. Echt hoor. Dat deed hij niet net een mixer en evenmin met de magnetron, maar serieus met het koffiezetapparaat. Dergelijke zinledige paginavulling gaat op den duur echt irriteren. In dezelfde categorie hoort de veelvuldig herhaalde dialoog, waarbij iemand een gesprek of gebeurtenis ter sprake brengt van kort geleden:
“Herinnert u zich dat?”
“Natuurlijk herinner ik mij dat.”
Of de schrijver twijfelt aan het geheugen en intelligentie van zijn lezers, of hij heeft er een bedoeling mee. Maar welke dat kan zijn, geen flauw idee.
Ook stuitte ik regelmatig op taalgeklungel, waarvan ik onmogelijk kan bepalen of dat op het conto van Murakami zelf moet worden geschreven of op dat van het vertalersduo. Navolgende (delen van) zinnen kunnen mij bepaald niet bekoren, en dan druk ik mij voorzichtig uit.
“Mijn belangstelling werd voor een groot stuk ook gewekt door zijn levensloop.” Een groot stuk?
“ (…) zijn mijn vaders herinneringen aan het verleden allemaal weggewist.” Weggewist is in mijn taalbeleving net zo pleonastisch zoiets als ‘schoongepoetst’ of ‘heetgekookt’.
“(…) er ging een licht golving door zijn spierwitte haar, als bij een winterse grasvlakte in de wind.” Een winterse grasvlakte golft niet, aangezien het gras onder de witte sneeuw bedolven ligt, anders kan het nooit wit zijn.
De verteller “maakte een whisky met ijs” in plaats van dat hij de whisky als een normaal mens inschenkt.
Ook ging hij naar “de keuken en begon in het voren te koken” In het voren?
Dit zijn voor mij de enige minpuntjes aan dit boek. Maar die worden volledig ondergesneeuwd door het verhaal, zijn vertelwijze en zijn hier en daar stilistische hoogstandjes en rake metaforen.
“Als we terugkijken, lijkt ons leven heel wonderlijk. Het zit vol bizarre, bijna ongelooflijke wendingen. Maar op het moment dat die zich werkelijk voordoen, lijkt er veelal helemaal niets vreemds aan de hand, hoe aandachtig we ook om ons heen kijken. In de ononderbroken opeenvolging der dagen zien ze er in onze ogen gewoon uit als heel vanzelfsprekende dingen die heel vanzelfsprekend gebeuren. Mogelijk snijden ze geen hout. Of de dingen hout snijden of niet, blijkt echter pas na verloop van tijd.” Ware woorden.
Marie is licht autistisch en regelmatig reageert ze niet eens op vragen die haar worden gesteld.
“Wanneer ze geen zin had om iets te zeggen tegen een ander werd een gesprek met haar zoiets als midden in een verschroeiend hete woestijn in het rond sprenkelen met een lepeltje.”
Tijdens een gesprek komen de verteller en Menshiki op het onderwerp verveling.
“Het lijkt erop dat ik aan verveling gewend ben geraakt. Het voelt niet als een kwelling.”
“Dat zal wel komen doordat u een sterke drang om te schilderen in u hebt. Dat vormt de kern van uw leven, en de toestand van verveling zal dan zogezegd de rol vervullen van baarmoeder voor uw creatieve ambities.” Verveling als de baarmoeder van creatieve ambities. Heel erg mooi!
Tegen het einde van het boek komt de vrouw van de verteller weer ten tonele. De scheidingspapieren die hij had ondertekend, had zij niet ingestuurd, waardoor ze nog steeds getrouwd waren. Tijdens zijn ‘vlucht’ die eerste anderhalve maand, had hij een bijzondere erotische droom met Yuzu in de hoofdrol. Als hij voorstelt om weer bij haar in te trekken, gaat ze daarmee akkoord. Zij blijkt zwanger, maar ze weet zeker dat het niet van haar vriend is, omdat ze heel zorgvuldig voorbehoedsmiddelen heeft genomen. Het lijkt erop alsof al zijn avonturen tot doel hebben gehad om zijn huwelijk te redden. Bovendien is hij tot het diepste van zijn innerlijk gereisd, zodat hij nu tot het echte scheppen in staat is. En het lijkt erop dat hij en passant op bovennatuurlijke wijze zijn vrouw heeft bevrucht. Wat dit enorm indrukwekkende horlogemakersproza – met hier en daar ogenschijnlijk functieloze radertjes – allemaal precies te betekenen heeft, mag iedere lezer voor zich uitmaken. Mij inspireert het in ieder geval bovenmatig.
Gelezen: april 2020