Door het lezen van de biografie van Gerard Reve zie ik mijn kans schoon om enkele titels die om onverklaarbare redenen ontbraken in mijn collectie, alsnog te lezen. Als eerste was zijn
brievenbundel uit 1975 aan de beurt: Ik had hem lief. Het is de weerslag in brieven van een kortstondige maar heftige liefde die de schrijver voelde voor
Johan Cals (alias Jakhals), die in de bundel Ernest de R. heet.
Het is voornamelijk een liefde op papier. Reve bevindt zich grotendeels in Frankrijk, waar Ernest zelden of nooit naar toe gaat. Reve schrijft vrijwel dagelijks aan Ernest en vertelt hem
voornamelijk van zijn fysieke arbeid op zijn beide Franse landgoederen. Hij bouwt een citerne en werkt aan het bewoonbaar maken van twee huizen. Aan het begin is de liefde verzengend en bijna
ondraaglijk, maar gaandeweg normaliseert de heftigheid enigszins. Uit de brieven komt een getourmenteerde en zoekende geest naar voren, die zich bewust is van zijn eigen zwakheden. “Ik ben geen echte egoïst, maar wel erg egocentries. Ik kan mij heel moeilijk voorstellen, dat iemand over de grote vragen des levens wezenlijk anders zou kunnen denken dan
ik. Ik wil wel verdraagzaam zijn, maar ben toch behept met de onverdraagzaamheid der matelozen.” p.22 Of: “Ben ik krankzinnig, of gewoon apart?” p.
146
Het mystieke van de lichamelijke liefde geeft Reve op zijn eigen kernachtige en humoristische wijze als volgt weer: “Ik reken mijzelve niet tot de atheïstische
stadsmensen, die de lichamelijke Liefde als een soort petiet frat met ekstra goede kwaliteit mayonnaise beschouwen. Eros is 1 groot God, & wie hem niet eert & eerbiedigt, die wordt door
de godheid vernietigd. Hoe moet ik het zeggen. Ik bedoel, dat de lichamelijke vereniging 1 Sacrament is, & geen pakje sigaretten.” p.10/11 De begaafde stilist komt onder meer naar
voren in de talloze metaforen voor het mannelijk geslachtsdeel, waar het boek vol mee staat. Een bloemlezing: Je keiharde toeter (p.11); raket naar de Eeuwigheid (p.25); geweldige
Jondensverfkwast (p.26); terugstootloze Vuurmond (p.40); ontembare Liefdesdolk (p.44); Bestorm zijn heuvels & plant je vlaggestok in het blonde woud daartussen. (p.46); heren anti tank
geschut (p.47); mijn strafroede (p.78); mijn Stamper (p.104).
In veel brieven getuigt Reve van zijn onvermogen tot leven, of dan toch zijn onvermogen tot geluk. Als hij constateert dat hij zich ‘enigszins gelukkig’ voelt, heet het: “Ik hoop dat het geen kwaad kan.” p.176 Iets verderop schrijft hij dat zich ’s avonds, ’s morgens en overdag tevreden voelt: “Je
vraagt je af of er iets niet in orde is.” p.187 Een voortdurend terugkerend thema is de dood. Die is voortdurend in zijn nabijheid. “(...) ik kan aan jouw
Dood niets doen, net zo min als aan de mijne. Voor dat soort dingen moet je bij Godt zijn.” p.208
Altijd als ik brieven van Reve lees voel ik de sterke behoefte om gelijktijdig te schateren van het lachen en om met lange uithalen te huilen. Dat heel veel pagina’s dan ontaarden in geleuter
over het versjouwen van stenen, cement en water zij hem direct vergeven.
Gelezen: maart 2011
Waardering: 7½/10