Ruim 3000 kilometer lopen, grotendeels door onherbergzaam gebied, soms onder erbarmelijke weersomstandigheden. Myra de Rooy heeft van haar avontuur – dat ze in 2,5 jaar heeft uitgespreid over zes etappes, afwisselend in het winter- en zomerseizoen – een boek geschreven dat mij enorm wist te boeien. Veel prachtige foto’s in vier uitvoerige kleurkaternen en in zwartwit door het hele boek heen.
Al in het begin wordt duidelijk dat deze dame goed kan schrijven.
“Mijn hele hebben en houden in een rugzak stoppen voelt als rijkdom (…)”
Naast de loopverslagen wijdt de langeafstandsloopster uit over haar eigen leven en familiegeschiedenis en over de streken die ze doorkruist en de mensen die daar wonen. Er zijn veel boeiende ontmoetingen. Ook is er veel zelfreflectie tijdens gemakkelijke wandelstukken, waarbij ze niet al haar aandacht nodig heeft voor iedere stap.
“Hoe kan ik ooit uitleggen dat ik dit echt voor mijn plezier doe, temeer omdat ik zelf ook regelmatig denk: gekkenwerk! (…) Behalve mijn lichaam wordt ook mijn geest er sterker van. (…) De kern is waarschijnlijk dat mijn bergtochten me uiteindelijk meer energie opleveren dat dat ze me kosten.”
Van haar wandelavonturen geeft de schrijfster realistische weergaven die bij mij soms emotie oproepen, af en toe lichte ergernis, maar bovenal bewondering en plezier. Bij aanvang is de auteur, die al diverse langeafstandswandelingen maakte, helder: “Het is geen nieuwe start. Dat kan nooit. Ik neem mezelf en mijn geschiedenis mee (…).”
En zo is het.
Haar beschrijvingen van de natuur en haar verwondering daarover zijn iedere keer weer een genot om te lezen:
“Sprookjesachtige ijskastelen met cascaden en kantelen. Een gratis kunsttentoonstelling.”
“Ik passeer verstilde meren en luidruchtiger beken. Ieder stroompje een eigen symfonie.”
Een enkele keer laat De Rooy zich door haar bewondering voor de natuur meeslepen om zich achteloos uit te laten over mensen of de mensheid.
“Hoe meer stappen ik tijdens mijn tocht zet, hoe meer bewondering ik krijg voor de natuur. Mensenhanden zijn niet nodig om kunstwerken te scheppen.”
Misschien is het de woordvolgorde of de woordkeus, maar op mij komt die tweede zin over als het aanbrengen van een rangorde. Die is in mijn beleving overbodig en creëert een dualiteit die dit boek geen goed doet. Dat de mens een klerezooi heeft gemaakt van veel natuur, weten we. Toch zijn we hier en hebben ook wij kennelijk recht van bestaan. Als er had gestaan 'Niet alleen mensenhanden kunnen kunstwerken maken', had ik deze alinea waarschijnlijk niet eens geschreven.
Tijdens haar wintertochten heeft ze extra bagage bij zich, die ze door het sneeuwlandschap op een slee achter zich aan sleept. De slee heeft ze ‘Kees’ gedoopt, die gaandeweg haar reis steeds meer een karakter wordt. De Rooy is gek van bergen en trekt daar vroeger of later altijd weer naar terug, om na een klim “van bovenaf rond te kijken alsof ik de eigenaar van de wereld ben”.
“Er ligt iets dieps en vertrouwds verborgen in stenen en bergen, groter dan ikzelf.”
“Ik ben in een landschap waar de mens nog niet de baas is en waar ik tijdelijk te gast ben.”
De uitvoerige beschrijvingen van de Sami – een inheems volk dat al sinds eeuwen in een groot gebied dat zich over Noorwegen, Zweden en Finland uitspreidt, leeft van en met de rendieren – zijn buitengewoon leerzaam. Het leert ons eens temeer dat onderdrukking van alle tijd is (Indianen, Aboriginals, Tibetanen) en dat de hebzucht van de mens rigoureus over lijken gaat. De wijze waarop De Rooy het verhaal van de Sami beschrijft, is genuanceerd en eerlijk. Het is geen zielig verhaal, maar een uiteenzetting vanuit diverse standpunten en zienswijzen.
Soms laat de schrijfster zich ertoe verleiden andere mensen te beoordelen, zoals de toeristen die ze op haar tocht tegenkomt. Mensen die zich met helikopters of andere hulpmiddelen naar een bepaalde plek laten brengen. Dat beoordelen doet ze tussen de zinnen door, maar desondanks goed merkbaar. Als ze in een drukke berghut belandt, beschrijft ze hoe “(…) mensen (…) spelen op hun mobieltje (…) slechts één aanwezige kijkt op een landkaart als voorbereiding op een nieuwe dag.” Of verderop als ze het over ‘thru-hiking’ heeft. Het merendeel van de duizenden lopers haalt het eindpunt niet. “Ik denk dat ze misschien niet met de juiste motivatie starten.” Ongetwijfeld heeft ze gelijk, maar het doet niet ter zake. Met ‘thru-hikers’ – iets wat De Rooy volgens deze groep extreemwandelaars niet is – voert ze discussie over wie nu een ‘echte’ thru-hiker is en wie niet. Dit ‘wij-versus-zij’ komt op mij nogal onzinnig over. Gelukkig komt deze dualiteit sporadisch voor in dit boek.
Op de meeste momenten schrijft ze met heldere nuance. Als ze tijdens een winterstorm bij vriestemperaturen van onder de 30 graden Celsius in haar tentje zit:
“Ik doe ongebruikelijke dingen, volg mijn dromen. Anderen zetten stappen die ik niet durf te zetten of niet zou willen doen. Wie volgt de juiste weg? Hoe moeten we eigenlijke leven? (…) Ik ben slechts een voorbijganger en waarnemer.”
Precies, een waarnemer en geen beoordelaar.
Navolgende zinnen (waarvan er nog veel meer in het boek staan) zijn een genot om te lezen. Mooie taal, diepgaand en wijs. Ik laat haar taal voor zich spreken.
“Als ik door de bergen loop probeer ik slechts voetsporen achter te laten.”
“Bovenal begrijp ik door in het landschap te dwalen een beetje, zoals de Sami, dat de aarde niet van ons is: wij behoren tot de aarde.”
“In de Sami-traditie heeft het waarde om te leven zonder sporen achter te laten. (…) Voor ik hier kwam was er al tijd verstreken en het verstrijken van de tijd gaat door nadat ik ben vertrokken.”
“Ik ben een soort zwerver, een trekgans, een nomade en niet iedereen die zwerft, is de weg kwijt.”
Gelezen: januari 2022