Gelezen: augustus 2012
Afgelopen augustus was ik met mijn geliefde in Ierland. Daar logeerden we het leeuwendeel van ons tweeweeks verblijf bij goede vrienden. Op de kop van het schiereiland waar we verbleven, liggen
enkele eilanden, waarvan The Great Blasket het grootste is. Het is zes kilometer lang, ongeveer één kilometer breed en haar hoogste punt ligt op bijna 300 meter. Van die krappe zes vierkante
kilometer is nog eens een flink deel onbegaanbaar ook.
Tot aan 1953 was het eiland bewoond. Eeuwenlang leefde er een gemeenschap van tussen 100 en 200 mensen, met hun volledig eigen cultuur, manier van leven en hun taal. Op The Blasket Islands werd
alleen Iers, beter bekend als Gaelic, gesproken. Het was de laatste gesloten gemeenschap waar dit de enige levende taal was. (Het is ook indertijd veelvuldig bezocht en bestudeerd door
linguïsten.) Niet alleen dat maakt The Blasket Islands zo bijzonder, maar onlosmakelijk verbonden met de taal is dus de cultuur van de mensen, hun folklore en hun de gewoonten.
We hebben het eiland vanaf Slea Head, het meeste westelijke puntje vanaf de wal,zien liggen, maar er deed zich geen goede gelegenheid meer voor het te bezoeken. Dat gaat vast en zeker nog eens
gebeuren, want ik heb een fascinatie opgevat voor dit eiland en voor de cultuur van destijds. Niet zozeer omdat die cultuur zo bijzonder zou zijn, wat het ongetwijfeld wel is, of omdat ik mijzelf
die cultuur alsnog eigen zou willen maken, maar vanwege het feit dat het definitief tot de voltooid verleden tijd behoort. Een manier van leven, die voor deze kleine gemeenschap de gewoonste zaak
ter wereld was en die de levens van die mensen kleur heeft gegeven, is verdwenen.
Het eiland ligt slechts drie kilometer uit de kust. Met rustig weer levert dat een prettig roeiboottochtje op, maar als het stormt is het onmogelijk die kleine afstand te overbruggen. Iedere boot
slaat onherroepelijk stuk op de vele rotsen en mini-eilandjes die The Blasket omringen. Ook in de tijd lijkt het nog maar gisteren dat het dorp, waarvan de resten bijna met het blote oog zijn te
ontwaren vanaf het vaste land, nog bruist van het specifieke Blasket-leven. Er is een serie boeken met memoires van de eilandbewoner uit de 19de en vroege 20ste eeuw. Zeven stuks. In Ierland vond
ik er vier en later bestelde ik de overige drie antiquarisch online. Ook kocht ik enkele andere boeken die getuigen van de geschiedenis van dit kleine stukje Ierland, dat toch eigenlijk een land
op zichzelf was. Kennelijk moet ik daar iets mee. Er is een niet te beredeneren vonk overgeslagen die een vuurtje in mij heeft aangewakkerd.
Het eerste boek dat ik las van het stapeltje waarmee ik thuiskwam, is dat van Maurice O’Sullivan, of Muiris Ó Súilleabháin zoals zijn Ierse naam luidt. Hij leefde van 1904 tot 1950. Zijn vroege
jeugd brengt hij door in Dingle, een stadje op het vaste land, maar vanaf 1911 tot 1927 leeft hij op The Great Blasket. Dit boek is zoals een van de voorwoorden omschrijft ‘an account of
neolithic civilization from the inside’. Wat mij vooral opviel tijdens het lezen van dit boek was de taal. Hoewel vertaald naar het Engels, lijkt het Iers niet ver weg. Nu heb ik uiteraard
nul komma nul kennis van het Iers, maar toch is het of ik iets van de toon ervan heb meegekregen.
In een ander voorwoord staat over de taal het volgende: ‘The language, like the life, is largely medieval – vigorous, direct, rich in oaths and asseverations, and delighting in neat and witty
turns of phrase which are largely lost in translation. (…) it possesses an elegance and grace which is due to its peculiar history.’ De vertalers hebben, in een poging iets van dat
onvertaalbare toch weer te geven vrijelijk het Ierse dialect in het Engels gebruikt, omdat dat het dichtst bij het origineel komt. Maar, schrijven ze ‘rich and highly coloured as this English
is, its range is less than that of Irish’.
Veel van de zinnen die de eilanders met elkaar uitwisselen beginnen met uitroepen als ‘musha’, ‘faith’, ‘arra’, ‘och’, ‘the devil’, ‘your soul to the devil’ en een gebruikelijke begroeting begint
met ‘A fine day it is’ of met ‘God save you’, waarop dan het gebruikelijk antwoord luidt: ‘God and Mary save you’. O’Sullivan vertelt op directe en ongepolijste wijze het verhaal van zijn vroege
jeugd, hoe hij op zijn zevende door zijn vader werd opgehaald vanuit Dingle om met hem en zijn grootvader op The Great Blasket te komen wonen. “An egg would not have broken under my feet with
the lightness and gladness in my heart.” Hij moet het Iers nog helemaal leren, want hij is tot dan toe met het Engels opgegroeid.
De memoires beschrijven voornamelijk de vele strooptochten waarop de jonge Maurice uitgaat met zijn vriendjes. Hoe ze leven van wat het land en de zee biedt. Over de enkele uitstapjes naar het
vaste land waar ze hun visvangst verkopen, en waar ze meedoen aan de roeiraces in Ventry Bay. Als de jonge Blasketeers daar zijn, vragen ze af en toe aan de mensen die ze ontmoeten “Do you
have the Irish?” Meestal moeten ze dan constateren dat ze tot een bijzonder kleine minderheid behoren, die nog die taal beheersen. Hij vertelt hoe de zee rond hun eiland op een dag vol
drijft met vaten levensmiddelen, afkomstig van een schip dat op de Atlantische Oceaan is vergaan. Dit luidt een periode in waarin er voor de verandering eens geen gebrek heerst op het eiland.
Over zijn grenzeloze trots als hij voor het eerst mee mag doen met het kreeftseizoen (crayfish). De kunst van het kreeftvangen hebben de eilanders pas enkele decennia eerder geleerd van de
Engelsen. Het zijn mooie verhalen die bol staan van de nostalgie.
Veel kom je als lezer tussen de zinnen door te weten over de omgang tussen de eilanders, de manier van leven met elkaar en de wijze waarop ze overleven en plezier maken. Het is een keihard
bestaan, maar daarom niet minder gelukkig. Kortom, een prachtig document humain over een verloren wereld. Gelukkig heb ik nog veel meer te lezen over dit eiland, waar ik misschien toch al
voetstappen heb staan waarvan ik nu nog niets weet.