Venema, Adriaan - Aristo Revisited

Gelezen: erg lang geleden

 

Laat ik eerlijk zijn en toegeven dat ik dit boek begon te lezen met een vooroordeel. De gehele drukte rondom te zogeheten geschiedschrijving van Venema had ik nauwkeurig gevolgd, omdat één van zijn slachtoffers Pierre H. Dubois is, een schrijver die ik hogelijk bewonder. Al te gemakkelijk zou het zijn om te zeggen dat ik iedereen die aan mijn vriendjes komt, aanval. Allereerst lees ik iemands argumentatie en dan bekijk ik, zonder vooroordeel, de relevantie van diens aanval.

 

In dit geval heb ik dat gedaan aan de hand van het eerste deel van Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. De uitkomst daarvan was voor mij, dat Venema om god mag weten welke reden een aantal schrijvers heeft uitgekozen - ik denk zelfs nog willekeurig ook - die moesten dienen als schoppaal om zo ten eerste zijn haat tegen de Nazi-bezetter te luchten of eerder een ethische heilige te spelen en ten tweede om de kleine schrijver die daadwerkelijk verzetsheld is geweest te promoveren tot groot schrijver. (Zijn behandeling van de schrijver Walter Brandligt is in dit verband tekenend.) Dit allemaal met behulp van de sterke schouders van de waarlijk groten, die in Venema's oordeel, groot zijn geworden door elleboogwerk. Dat ík nu ook kwaad wil, zal ik hier bewijzen door te stellen dat zijn motivatie voor dit monsterproject voortkomt uit de wens om door het publiek te worden vereenzelvigd met de verzetsheld -dit door middel van zijn vernietigende en niet zelden onnavolgbare ethische oordelen- én uit grenzeloze sympathie met de zijnen: de kleinen.


Ik vergis mij niet, al ben ik boos.
Of eigenlijk, ik wàs boos. De reden van die boosheid zou ik, als ik nu echt mijn aanval tegen Venema aan het schrijven was, hier uit de doeken doen, zij het zeer beknopt, om de ellenlange en vervelende citatenbrij, waar Venema zelf steeds weer in verzuipt, te vermijden. Maar dit is een boekverslag - al lijkt het daar weinig meer op. De reden waarom ik níet boos meer ben, komt door zijn brochure die ik hier behandel. In Aristo Revisited maakt hij, zoals hij uit slecht gebruik reeds uitvoerig in de pers had laten aankondigen, korte metten met zijn tegenstanders. Hij heeft het boekje geconstrueerd in de vorm van een schaakspel. Zijn partij vertegenwoordigt de witte stukken en de zwarte stukken verdelgt hij stuk voor stuk, tot de koning aan toe: Pierre Dubois.

 

Die korte metten maakt hij onder vertoon van zoveel onmacht dat het eerder lachwekkend, of beter meelijwekkend is om te lezen, dan ergerlijk. Het rustig en beredeneerd pleiten, waarmee hij voor een argeloze lezer nog het voordeel van de twijfel kon winnen, is voorbij. Het is nu in het wilde weg schoppen en slaan geworden, waarmee hij niets anders dan een verweer van de onmacht maakt. Ik maak een potpourri van citaten om een indruk te geven.

"Onder de sprekers was of all people de kollaboratie-deskundige Pierre H. Dubois uitgenodigd (...)."

"Die Kruithof kan niet kosjer zijn!"

"Maar Kruithof kan niet schrijven, dat is bekend."

"Waarom maak ik me eigenlijk zo druk over die bizarre plagiaatvoorbeelden van Huberts? Niet om Huberts zelf, die is te verachtelijk (...)"

"de alom als oliedom bekend staande Margot van Engelen"

"Martien de Jong (...) is toch niet voor rede vatbaar."

"Martien de Jong, die, zoals alom bekend, nooit autonoom een publikatie aankan."

Ook over De Jong, "(hij heeft zijn manuscript al aan zóveel mensen laten lezen dat het nauwelijks meer de moeite loont het alsnog te drukken)"

"Martien de Jong (...) zijn politieke ideeën, want het hoge woord moet eruit: die stinken!"

"Als Dubois zegt (ik weet niet of hij het zegt, maar hij zal zich wel ergens achter verschuilen), (...)"

Over de Memoranda van Dubois, "het is meer dan alleen de borrelpraat van een gemankeerd auteur".

Ik stop ermee. Het lijkt me genoeg. Een greep van citaten uit een boekje dat van drift en rancune aan elkaar hangt.
Op de perfiditeit van zijn redenatietechniek ga ik niet in. Evenmin als op de volkomen absurde suggestieve insinueringen. Ik kan er echt de energie niet voor opbrengen. Het laatste restje geloofwaardigheid dat Venema in mijn ogen had - ik geef toe, dat was niet veel meer - is met dit boekje verdwenen. Ik geloof niet meer dat het hem om geschiedschrijving gaat, maar om iets geheel anders. Het vereffenen van een rekening, die hem door zijn eigen frustraties is gepresenteerd.


Men moet niet uit het oog verliezen dat Venema slechts drie jaren oud was toen de oorlog was afgelopen. Hij is opgegroeid met niets dan de herinnering aan die tijd, die zijn eerste levensindrukken hebben gevuld, en die om hem heen het gesprek van de dag bleven, gedurende vele jaren. Hij had rood haar, waarmee hij, zoals alle roodharige kinderen, overvloedig gepest moet zijn, en bovendien bemerkte hij later nog zijn homoseksualiteit. Toen hij over verschillende van deze ervaringen uit zijn leven iets had gepubliceerd werd hij, tot overmaat van ramp, vernietigd door de pers. Het doet pijn als iets wat je als jouw meest integere uiting beschouwt, zo wordt besmeurd en verguist, hoe terecht misschien ook. Venema is iemand van wie het mij niet zou verbazen dat hij zichzelf na die ervaring ongevoelig heeft gemaakt voor aanvallen op zijn persoon. Zijn levensloop lijkt uit niets anders te bestaan. Iemand typeerde Venema eens als een 'psychopaat'. Niet als scheldwoord maar als diagnose van een menselijke geest. Het is, geloof ik, waar. Iemand dus, die tracht klappen uit te delen, maar zelf ongevoelig blijft voor aanvallen op zijn eigen persoon.


De zwarte schaakstukken uit zijn brochure zou ik eerder zwarte schapen willen noemen. Het spijt me voor hen dat zij met laster overgoten worden en ik zou hen graag te hulp schieten, als dat zou baten tenminste, maar ik geloof dat enige hulp beter besteed zou zijn als die aan Adriaan Venema wordt verleend. Die heeft het harder nodig dan zijn agressors.