Winter, Leon de - Zionoco

Gelezen: 1995

 

Een roman kan worden gemaakt of gebroken door de beginzin of het slothoofdstuk. Jacques Kruithof beschrijft in zijn essay ‘Hoe ik om het leven kwam’ waarom in verhalen de verteller niet aan het slot kan sterven. Hij is het doorgeefluik van de illusie waarbinnen een werkelijkheid wordt geschapen. Als het doorgeefluik komt te vervallen, kan er geen verhaal zijn. “(...) een kunstgreep aan het einde van een roman of een verhaal, is nutteloos; bij uitbreiding: hoe later de auteur zijn coup de théâtre lanceert, hoe inefficiënter hij blijkt. De lezer wil per se een einde dat een afronding van het gebeurde, en een bekrachtiging van zijn anticipatie inhoudt.”

 

Een zogenoemde auctoriële verteller blijft normaal gesproken buiten beeld. Maar als deze verteller het verhaal aan het slot een draai van 180 graden laat maken, blijft de lezer met eenzelfde kater achter. Natuurlijk kan het zo zijn dat in een roman bakens worden uitgezet waaruit achteraf de merkwaardige koers van het verhaal kan worden afgelezen. Maar als die bakens er niet zijn kan er geen andere conclusie zijn dan dat de roman jammerlijk in het water is gevallen.

 

Salomon Mayer, de held uit Zionoco, de nieuwe roman van Leon de Winter, is in de woorden van zijn maker ‘een vat vol tegenstrijdigheden. Hij was een moralist en tegelijk capituleerde hij in stilte voor iets waarmee hij de orde van zijn bestaan ontregelde.’ Voor het eerst in het werk van De Winter is zijn hoofdpersoon een actief gelovige jood. Tot nog toe waren zijn personages weliswaar joden, maar als het geloof al een rol speelde, dan eerder die van stoorzender in plaats van des levens zingever.


Een wonder verandert het leven van Sol drastisch. Zijn vader, rabbijn Mordechai Mayer, is twaalf jaar geleden na een overspel-schandaal naar Suriname vertrokken. In Suriname was hij alleen een rivier opgevaren op zoek naar Zionoco, een imaginaire berg waar de inlanders van vertellen. Zijn bootje was stukgeslagen, maar het lichaam van Mordechai was nooit teruggevonden. Toen Sol het officiële bericht had vernomen dat zijn vader als vermist was opgegeven, zoop hij achter elkaar een fles cognac en een fles whiskey leeg. Ladderzat kroop hij naar de werkkamer van zijn vader, en zag de oude daar staan achter zijn bureau met zijn siddoer in zijn hand. ‘Hij bekeek zijn zoon kalm en liefdevol.’ Als Sol uit zijn roes ontwaakt, vindt hij de siddoer die ruikt naar tropisch rivierwater. Sol sluit - na dit wonder - zijn leven van twaalf ambachten, dertien ongelukken af en treedt in zijn vaders voetstappen. Hij wordt rabbijn.


Lange tijd bewandelt Sol het rechte pad. In New York, waar hij destijds naartoe was geëmigreerd met zijn vader, preekt hij in de synagoge. Hij trouwt met de zeer welgestelde Naomi, al blijft het huwelijk kinderloos. Sol produceert ‘lui zaad’. De wanhopige pogingen van Naomi om zwanger te geraken, bederven hun liefdesleven grondig. Sol wordt hals over kop verliefd op Dianne, een zangeres met een diploma in astrofysica. Als zij de boot wil afhouden staat zijn preekervaring hem bij, en zij capituleert.

 

Het tweede deel van boek vervolgt het verhaal een jaar later. Sol is, net als zijn vader, in Suriname belandt, waar hij wekelijks voor een gehoor van nog geen tien mensen preekt. Zijn vriendin aldaar confronteert hem met zijn onbeheersbare zucht naar alcohol. Zij raadt hem aan naar de ‘obiaman’ te gaan, een soort psychiater-à-la-rimboe.


Aan de obiaman vertelt Sol zijn lotgevallen van het afgelopen jaar. Zijn buitenechtelijke relatie kwam op bijzonder pijnlijke wijze aan het licht, en veroorzaakte een schandaal om je vingers bij af te likken. Na een tussenstop in Nederland, krijgt hij als laatste uitwijkmogelijkheid een betrekking als rabbijn in Suriname aangeboden.


Nadat Sol is uitgepraat vraagt de obiaman: ‘Waar is God in uw verhaal?’ De obiaman stelt voor dat hij, net als zijn vader, een boottochtje gaat maken. Sol praat met de man die zijn vader het laatst had gezien. Op de vraag waar de berg Zionoco ligt, antwoordt de man, “De berg is hier.” en hij tikte met een vinger op zijn schedel. Getweeën volgen ze dezelfde route als Sols vader, twaalf jaar eerder. Het is meer een zoektocht naar God. Zionoco draagt het woord Zion in zich, de berg in het oude Palestina, die tegenwoordig Tempelberg wordt genoemd, waar de Klaagmuur zich bevindt, het hart van het jodendom. De Winter legt het allemaal zelf uit.


Tot hier is het een roman die men van De Winter kan verwachten: snel, humoristisch, krachtig, licht filosofisch en bovenal: de lezer hangt aan zijn pen. Het conflict tussen vader en zoon dat nimmer de gelegenheid heeft gekregen te worden uitgesproken. De oprechte en bij vlagen wanhopige zoektocht naar de zin van het leven. Bij vlagen had ik de indruk een boek van de grote Amerikaanse schrijver Chaim Potok in handen te hebben. Potok schrijft veelal over het conflict tussen de verschillende generaties binnen de joods-orthodoxe cultuur. Potok, zelf een rabbijn, gaat evenwel dieper in op het conflict tussen vader en zoon dan De Winter doet. De gesprekken met de obiaman roepen reminiscenties op aan Supertex waar Max Breslauer bij de psychiater tracht te weten te komen waarom er, ondanks zijn succes in het leven, onrust aan hem knaagt. Maar dan volgt het laatste hoofdstuk.


Sol gaat, stomdronken, alleen de tropische rivier op, waar hij verongelukt. Hij weet te overleven, maar wordt door inboorlingen gevangen genomen. Zij dreigen hem op te eten, maar op het ogenblik dat Sol zijn doodskreet uitslaakt: ‘Sjema Jisraeel!’, zegt de hoofdman: ‘Doe bist a jid?’ De hele smulpartij blijkt een ‘geintje’ te zijn van de inboorlingen.
Jaren geleden zijn de inboorlingen bezocht door ene Mordechai Mayer, die hen bekeerde tot het jodendom. Drie weken voordat Sol arriveerde, is deze Mordechai vertrokken om eindelijk de berg Zionoco te beklimmen. Vader Mayer speelt voor Mozes uit het oude testament. Hij ‘is de berg Zionoco opgegaan om de Stenen Tafelen te ontvangen.’

 

Sol gaat zijn vader voor de zoveelste keer achterna. Daar op een imaginaire berg ontmoeten de doodgewaande vader en de bekeerde zoon elkaar weer. De oude is blind en ernstig verzwakt. Hij meent in Sol de Messias te ontmoeten. Sol vraagt naar het wonder, de siddoer. “Thuis op tafel laten liggen. Stom. Ontdekte het in het vliegtuig.”’ Niks gestorven, twaalf jaren geleden. Niks wonder, niks zoektocht naar God, niks zin van het leven. Allemaal een geintje.


Er zijn muziekstukken waarvan de finale mijns inziens beter achterwege had kunnen blijven, zoals het Requiem van Guiseppe Verdi - waar na een verstilde apotheose van de sopraan nog een kinderkoor en het voltallige orkest moeten opdraven -, of in de opera Don Giovanni van Mozart - waar nadat de slechterik zijn straf heeft gekregen een zoete samenzang nog eens de moralistisch les onder de neus wrijft van de toeschouwer dat slecht gedrag nimmer zijn gerechte straf ontlopen zal. Ik zet de muziek altijd stop voordat deze finales inzetten. Als ik dat niet doe is binnen een paar seconden alle schoonheid van de muziek verdwenen, evenals de herinnering eraan.


De Winter blaast in 359 pagina’s een prachtige ballon op die hij de laatste 20 pagina’s met een geniepig lachje lek prikt. Hij pleegt een coup de théâtre alsof hij wil zeggen: lezer ik veracht u, ik wil slechts veel exemplaren verkopen. E. du Perron had de gewoonte om stukken tekst die hem niet bevielen uit boeken te scheuren. Ik stel voor deze roman als de eerste interactieve roman te beschouwen. De laatste 20 pagina’s kunnen er, zonder het heiligdom van Het Boek te schenden, worden uitgescheurd en in de plaats daarvan kan de lezer zijn eigen slot concipiëren.