Wispelaere, Paul de - Brieven uit Nergenshuizen

Deze leeservaring schreef ik in 1986

 

Ik heb nog één minuut om tien boeken te pakken voordat ik levenslang word weggestopt op hét onbewoonde eiland. Het eerste of één van de eerste boeken die ik uit de kast gris is zeker Brieven uit Nergenshuizen.

 

Iedere keer als ik het lees, en dat heb ik nu voor de derde of vierde keer gedaan, dompel ik onder in de wereld die volledig de mijne is. Die van de literatuur, de autobiografie, de liefde, de schoonheid, het verdriet, kortom het leven in al zijn facetten dat angstaanjagend veel op het mijne lijkt. De wereld die het meest kernachtig voor de goede verstaander is samengevat in de zin: "Wat we in eenzaamheid bekijken, is slechts de moeite waard als we erover kunnen schrijven".

 

Een briefroman waarbij je je soms afvraagt of er nog wel echt sprake is van een brief. En net als je je dat afvraagt, staat er: "Is dit nog een brief, of is het een stuk intiem journaal, ten dele in verhaaltoon omgezet?" Ik kan slechts één punt aanwijzen waarbij ik dacht van 'dit is teveel, en overdone. De ik schrijft brieven aan een lezeres die hem vraagt wat meer over zijn leven te vertellen. Gaandeweg die brieven blijkt dat hij onbewust in flarden het verhaal vertelt van zijn stukgelopen relatie met Sarah, die vijftien jaar zijn vrouw is geweest. De lezeres, die geen naam krijgt en naar het einde toe steeds onwerkelijker wordt ("Schrijf ik dit nog aan jou?"), is onderzoeker van Proust en werkt aan een scriptie met de veelzeggende titel: 'La personnage d'Albertine dans la vie et l'oeuvre de Proust'. (Het veelzeggende ervan voert voor dit leesverslag te ver maar in het kort: in De Wispelaeres oeuvre speelt het meisje B. (Bérénice) een soortgelijke rol als Albertine in dat van Proust. Vlak nadat hij de titel van haar scriptie noemt, vraagt hij zijn lezeres ook of zij in Frankrijk wil uitkijken naar het boek Le mythe de Bérénice. Een betekenis voor insiders dus, die titel van die scriptie.) Haar onderzoek naar deze grote Franse schrijver is gelieerd aan haar onderzoek naar de ik als schrijver. Dat onderzoek van haar wordt al snel een zelfonderzoek van de ik naar hemzelf, naar zijn 'temps perdue'. Een onderzoek waarbij hij haar nodig heeft als directe lezeres. Als zij steeds minder van zich laat horen, klinkt daarover in zijn brieven ook ergernis en een lichte angst door.


In zijn laatste brief nu spreekt de ik zijn angst direct uit dat ze zijn brieven, die hij 'Poste restant' verstuurt, niet meer ophaalt, waardoor ze door de post na langs ergens opgeslagen te hebben gelegen, verbrand zullen worden. Dan staat er tussen haakjes "(De brief wordt gecremeerd, en de as valt neer in Combray. Bij de juiste windrichting kan dat toch.)" Alleen bij deze zin dus voelde ik lichte ergernis, omdat het net iets teveel van het goede is.


Ik ga hier zo in extenso op in, omdat ik anders niets dan lof kan overbrengen over dit juweel in onze laaglandse literatuur. Voor dit boek geef ik de hele Hermans kado, om maar een dwarsstraat te noemen. (En dat terwijl Nooit meer slapen ook grote kans maakt op een plaatsje in mijn tienvoudige boekbezit op dat onbewoonde eiland.) Op de structuur van het boek en het hechte motievenapparaat ga ik niet in. Ik snoep nu maar wat hoogtepunten, waarbij ik wat commentaar zal leveren.


De Wispelaere bezit de gave om alinea's af te ronden met een zinnetje van schijnbare eenvoud, die ervoor zorgt dat je de alinea nooit meer vergeet. Twee voorbeelden. In een stuk over de dagboeken die zijn moeder heeft nagelaten, vertelt de ik dat ze zich afvraagt of ze haar gestorven man ooit nog zal terugzien. Ze hoopt het maar kan het niet geloven. Dan staat er: "Die twijfel maakt haar tot een echt en dierbaar mens".

 

Een andere alinea citeer ik in zijn geheel, om des te beter de kracht van de slotzin tot zijn recht te laten komen. Tussen filosofische bespiegelingen staat er ineens tussen twee witregels in:
"Achter de glazen deur hinkt de oude woerd Fedor voorbij, met een blauwige glans in zijn knikkende kop. Hij hangt laag, zijn buik sleept bijna over de grond. Verleden winter vond ik hem op een siberische morgen vastgevroren op het poeltje. Een tijd later vielen zijn tenen met de vliezen eraf, en sindsdien loopt hij op twee korte stokjes, die nu gaatjes prikken in de brosse, verharde sneeuw. Hij behoort tot mijn vriendenkring."

Vele zinnen waarbij ik mij bijna rood voel worden, alsof ik ben betrapt op mijn eigen gedachten. Een willekeurige greep die maar voor zichzelf moet spreken:
- "Wie in de macht van iemand komt, verliest zichzelf."
- "Het is bekend dat iedere liefde al bij het ontluiken de kiemen van haar eigen bederf in zich draagt."
- "Ze zweefde en wou neerstorten, de zwom en wou verdrinken."
- "Overal hebben we iets van onszelf in achtergelaten, alles is zwanger van ons eigen ik."

Dan nog een voorbeeld waaruit mijn bijna grenzenloze bewondering voor dit boek - die ik overigens ook voel voor Tussen tuin en wereld, Mijn huis is nergens meer, en het korte verhaal Oefeningen in afscheid - uit voortkomt. Paul de Wispelaere weet te ontroeren. Mij als lezer sleurt hij in zijn leven en zegt, 'Kijk maar, zo is het!' Een voorbeeld van een zin die mij ontroert. Over zijn ex-vrouw: "Toen zij weg was, at ik dagenlang van het laatste brood dat zij voor me had gekocht, en toen het op was, had ik helemaal geen honger meer".

 

Tom van Deel schreef over Brouwers' roman Zonsopgangen boven zee: "Het is ontoereikend voorbeelden te geven van de samenhang in de binnenwereld van de man. (...) Als ik dat deed zou er niets anders opzitten dan Zonsopgangen boven zee te overhandigen". Over Brieven uit Nergenshuizen schrijf ik: Het is ontoereikend via voorbeelden mijn bewondering voor deze roman te uiten. Om dat zo volledig mogelijk te kunnen doen zou er niets anders opzitten dan Brieven uit Nergenshuizen te overhandigen.

 

Gelezen in 1986