Wolkers, Jan - De walgvogel

Het stemt mij tot tevredenheid dat ik nu, eindelijk, een leeservaring van een boek van Jan Wolkers kan toevoegen aan deze verzameling.

 

Ik zal een jaar of veertien zijn geweest in 1978 toen ik voor het eerst een ‘echt literair’ boek las. De integrale Kameleon en De Vijf Detectives had ik al een stuk of tien keer gelezen, toen ik de stoute schoenen durfde aan te trekken, daartoe gedwongen door mijn middelbare school. Het werd Een roos van vlees van Jan Wolkers. 

 

Tot dan toe had ik geloofd dat kunst en literatuur niet geschikt was voor ‘ons soort mensen’ – een typering die mijn vader te pas en te onpas hanteerde om onze arbeidersafkomst mee te duiden. Ik was ondersteboven na het lezen van deze aangrijpende roman. Niet alleen begreep ik het verhaal, maar ik zag ook de schoonheid van de taal en de diepgang van het vertelde. Ik was verkocht. In korte tijd las ik alles van Wolkers (en ook van Maarten ’t Hart) en met ieder nieuw boek steeg mijn bewondering. Omdat dit allemaal zo lang geleden gebeurde, zijn daar geen leeservaringen van gemaakt. 

 

Onlangs stuitte ik in de boekhandel op Wolkers' biografie door Onno Blom. Direct aangeschaft, en zoals wel vaker gebeurt, luidde het lezen van de biografie een revival in. Toen ik in de biografie bij 1974 was aanbeland, kwam De walgvogel ter sprake. En ik realiseerde mij dat ik dit boek nog nooit had gelezen. Het heeft wel al die jaren in mijn kast gestaan (2e druk, januari 1975). Een mooie gelegenheid om dit gemis weg te poetsen.

 

Het was echt een trip ‘down memory lane’, met die herkenbare stijl van Wolkers. Die bijna spreektaal die ogenschijnlijk achteloos op het papier lijkt te zijn gekwakt. De ruwe beschrijving van gebeurtenissen, maar ondertussen de subtiele woordkeuze en beeldende beschrijvingen. Je ziet alles voor je. Het portret van oom Hendrik is smakelijk, vermakelijk en tegelijk schrijnend en realistisch. De jeugd, die ook in Terug naar Oegstgeest en Kort Amerikaans zo nadrukkelijk aanwezig is, wordt breed en met veel kleur en geur uitgemeten. 

 

Het boek is gedrenkt in een azijnzure boosheid om ons nationale koloniale wangedrag. Wolkers illustreert dat door het verleden aan te halen waarin

“(…) hollandse zeelui al die dodo’s of walgvogels met stokken hadden doodgeslagen om op te vreten, tot ze allemaal uitgeroeid en helemaal uitgestorven waren (…)”.

Het is typerend voor hoe Wolkers – zo lees ik ook in de biografie – begaan was met het lot van de Indonesische bevolking waar de Nederlander had geprofiteerd “met zijn lompe manieren en blanke eigenwaan”. 

 

De liefdesgeschiedenis tussen soldaat Griffioen – wiens naam slechts één keer in het boek wordt genoemd – en Lien, is prachtig en aangrijpend beschreven. Het duistere lot dat over deze liefde hangt, is vanaf het begin voelbaar. En als dan eenmaal het drama zich heeft voltrokken, mondt dat uit in een weergaloos mooie slotscène, waarin de ‘ik’ op symbolische wijze persoonlijke boetedoening doet. De zak met gouden tientjes die hij op oneigenlijke wijze heeft verkregen, geeft hij aan een Indonesiër, in ruil voor diens vangst aan kikkers. Deze zouden voor de kikkerbilletjes worden geslacht. Hij had één keer gezien hoe die beestjes vlak langs hun lichaam werden afgehakt. :

"De rompen werden op een hoop gegooid en lagen op die korte voorpootjes door elkaar heen te krioelen. Van pijn of zomaar kwamen er soms grote luchtbellen uit hun bek. Met die gele ogen keken ze of ze niet begrepen wat er met ze was gebeurd."

Hij schenkt de kikkers hun vrijheid, wat de Nederlanders in het verleden met de walgvogels niet hadden gedaan.

 

Sowieso is Wolkers zeer begaafd in het beroeren van de gevoelige snaar, achter alle grofheid en bravoure schuilt een zeer gevoelige ziel. Zo ook is de beschrijving van zijn vriendschap met Piet Ranzijn in al zijn schetsmatigheid zo volledig als maar mogelijk is. 

 

Wolkers is de meester van de metaforen, zoals ik hem mij ook herinner. Neem bijvoorbeeld deze, waarin hij de hitte van Indonesië ervaart:

“(…) ’s nachts lag die dekendot zwaar op je alsof je door een reusachtige zwaan bebroed werd.”

Of de beschrijving van hoe de soldaten in een open vrachtwagen naar vrouwen keken die ze passeerden:

“(…) zag je (…) de hoofden van de jongens naar die kant draaien als planten die zich op een versneld afgedraaide film naar het licht keren.”

 

Het was genoegzaam en bevredigend dit tripje ‘down memorylane’. Geen andere schrijver dan Jan Wolkers had mij destijds beter de wereld van de literatuur in kunnen trekken. 

 

Gelezen: december 2017