Auster, Paul - Report from the Interior

Na zijn prachtige Winter Journal waren mijn verwachtingen hoog. Helemaal omdat Report from the Interior over zijn innerlijke roerselen gaat, waar naar verwachting meer interessants over te vertellen valt dan over zijn uiterlijkheden. Maar helaas. Auster maakt deze verwachtingen niet waar. Bij aanvang legt de auteur uit wat hem voor ogen stond bij het schrijven van dit boek:

“It was one thing to write about your body, to catalogue the manifold knocks and pleasures experienced by your physical self, but exploring your mind as you remember it from childhood will no doubt be a more difficult task – perhaps an impossible one. Still, you feel compelled to give it a try.”

 

Hiermee geeft hij direct aan dat het onbegonnen werk is. Wat ook zal blijken. Hiermee is het niet direct een slecht boek. Ik geloof niet dat Auster in staat is tot het schrijven van een slecht boek, daarvoor is hij nu eenmaal een te groot kunstenaar. Maar eerlijk gezegd verschiet hij zijn kruit al in de eerste honderd pagina’s. Hierin schrijft hij prachtige dingen en stimuleerde zijn ‘recherche de temps perdue’ mijn eigen geheugenmachine. Bij veel van zijn herinneringen kwam bij mij ook een stroom aan herinneringen en associaties naar boven. 

 

Erg mooi is bijvoorbeeld het moment dat hij beschrijft wanneer hij als zesjarig jochie op een willekeurige dag ineens wordt overspoeld door een gevoel van geluk. 

“What had happened to cause such an overpowering feeling? Impossible to know, but you suspect it had something to do with the birth of self-consciousness, that thing that happens to children at around the age of six, when the inner voice awakens and the ability to think a thought and tell yourself you are thinking that thought begins. (…) Until that morning, you just were. Now you knew that you were.”

 

Tot zover de eerste honderd pagina’s. De overige 240 zijn ondermaats. Bijzonder zwak vind ik dat Auster bijna zeventig pagina’s besteedt aan het beschrijven van twee films die in zijn jeugdjaren een innerlijke aardbeving bij hem veroorzaakten. Op een enkele persoonlijke noot na, zijn het zeventig pagina’s die als een screenplay de films The Incredible Shrinking Man uit 1957 en I Am a Fugitive from a Chain Gang uit 1932 beschrijven.

 

Vervolgens beschrijft hij hoe hij, als door de goden gezonden, enkele maanden nadat hij met het schrijven van dit boek is begonnen een bericht ontvangt van zijn eerste vrouw. Zij is bezig met het ordenen van haar papieren en heeft daarbij alle brieven die hij aan haar heeft geschreven tussen 1966 en 1969, teruggevonden. Deze stapel vormt de bron voor de volgende honderd pagina’s van het boek. In dit deel dat is getiteld ‘Time Capsule’, laat de schrijver zich ertoe verleiden veel, heel veel uit deze brieven over te schrijven. 

 

Op zich geven deze brieven een aardig inzicht in zijn geworstel als jonge schrijver, en zijn melancholieke stemmingen, maar echt heel erg goed zijn ze niet. Slechts sporadisch vond ik er iets onderstreepwaardigs in, maar het meeste is gewoon niet erg boeiend. Het gevoel bekroop mij dat Auster er zich hier met een Jantje van Leiden vanaf heeft gemaakt. Als lezer voelde ik mij in de maling genomen.

 

De laatste zeventig pagina’s bestaan uit foto’s, niet uit de privécollectie van de schrijver, maar uit de algemene media, waaronder heel veel foto’s uit de eerder genoemde films. Tja, leuk, maar niet meer dan dat.

 

Misschien heeft de hete adem van zijn uitgever in zijn nek hem hiertoe gedreven, maar Report from the Interior gaat in mijn Auster leeservaring de boeken in als het meest gemakzuchtige product van deze grote schrijver. 

 
Gelezen: december 2013