Dijkhuizen, Jaap van - Een ticje vreemd. Herinneringen van Ruben Varing of Gilles de la Tourette à la carte

Vanuit een oprechte interesse voor het syndroom van Gilles de la Tourette lees ik graag boeken die hierover gaan. Al moet ik toegeven dat mijn laatste twee ervaringen op dit gebied ronduit teleurstellend waren. 

 

Het boekje dat Ellen van Gelder in 2003 publiceerde – Mijn reis met Tourette – ontsteeg nergens echt het puberale niveau. Slecht geschreven in een ‘en toen en toen’ stijl met op iedere pagina diverse stijlfouten en taalslordigheden. Haar verhaal, waar enorme levenskracht uit blijkt, verdient een beter boekje.

 

Het is een misvatting om te denken dat ieder interessant leven ook automatisch een interessant boek oplevert. Vaak laten zogeheten 'ervaringsdeskundigen' op welk gebied dan ook, zich verleiden tot een chronologisch exposé dat vrijwel nergens echt de diepte in gaat. Een compositie valt er niet aan te ontdekken. Dergelijke tekstafscheidsels zijn per definitie niet geslaagd als boek.

 

Datzelfde bezwaar heb ik tegen het onlangs verschenen Een ticje vreemd. Herinneringen van Ruben Varing, of Gilles de la Tourette à la carte van Jaap van Dijkhuizen.  Toegegeven, op het eerste gezicht lijkt hij te beschikken over een iets vaardiger pen dan Ellen van Gelder, al houdt het niet over. Alleen boeit het verhaal eigenlijk nergens. Het is een ellenlange aaneenschakeling van gebeurtenissen en -sjes uit het leven van Ruben Varing. Over diens familie, zijn studietijd, zijn afkeer van Randstedelingen, zijn liefde voor fietsen, zijn trots op zijn gereformeerde afkomst, zijn dit en zijn dat. Tussendoor licht Van Dijkhuizen af en toe en tipje van de sluier die voor Rubens Tourette hangt. Het is een rode draad, maar het boek lijkt er toch niet echt over te gaan.

 

Waar het boek wel over gaat, wordt nergens duidelijk. Waarom we dit moeten lezen evenmin. Zelf verzucht de schrijver op pagina 41: “Waarom vertel ik dit allemaal?” Dat kan ik wel vertellen: uit een schaamteloze behoefte aan navelstaarderij. Persoonlijk vond ik het personage Ruben Varing nogal kleurloos, arrogant en irritant. Hij plaagt, stangt en treitert. Kortom, geen sympathiek figuur. Hier en daar duikt in het verband van het karakter van Ruben de vraagstelling op of dit misschien verband zou houden met zijn Tourette. Dat hij er dus, met andere woorden, niets aan zou kunnen doen. Onmogelijk om dat vanaf mijn lezersstoel te beoordelen, maar een vervelend personage blijft Ruben desalniettemin.

 

Waarom Van Dijkhuizen ervoor heeft gekozen een alter ego in zijn boek naar voren te schuiven, in plaats van het als autobiografisch de wereld in te slingeren, heb ik ook niet kunnen achterhalen. Tot en met pagina 56 wisselt de schrijver regelmatig van perspectief. Bepaalde stukken zijn vanuit het ik-perspectief geschreven en zo nu en dan verhaalt een alwetende verteller over Ruben als ‘hij’. De resterende 156 pagina’s van het boek blijft de schrijver in het ik-perspectief steken. Alsof de alwetende verteller niet langer een functie had, al lijkt het er eerder op dat de schrijver er zelf eenvoudigweg niet meer aan heeft gedacht er zo af en toe een hij-hoofdstukje tussendoor te frotten.

 

Ook worden plaatsnamen met een beginletter aangeduid, of met een fantasienaam. Nijkerk, dat omschreven wordt als het "nog net Veluwse IJselmeerstadje" blijft N. Apeldoorn is het ‘heel grote’ Veluwse dorp A. Al geeft de schrijver de lezer de volgende demystificatie mee: “Maar laat het duidelijk zijn, A. was en is een dorp, hoeveel mensen er ook in de loop der jaren even mee gebeld hebben wanneer rampspoed hen getroffen had.”

Aaah, even Apeldoorn bellen! Ja, nee, nu snap ik 'm... en bedankt.

Gouda wordt quasi taalvirtuoos geïntroduceerd als "een kaa(r)sstad in Zuid-Holland". Gelukkig brengt de schrijver ook hier de volstrekt hulpeloze lezer nog een beetje verder op weg: "die ik verder maar Kaasstad zal noemen"

 

Heeft dat mysterieuze gedoe dan niet een functie? Neen, driewerf. Het zijn allemaal nogal tamme pogingen om literair over te komen. Dat geldt ook voor de vijf ‘Ondertussens’ met hoofdstuktitels als ‘Ananmese’, ‘Caroussel’ en ‘Tour de Tourette’. Deze bewijzen naar mijn mening de behoefte van de auteur om interessant te doen, literair. Het zijn cursief gedrukte, associatieve teksten met heel erg veel puntjes, die quasi-poëtisch aandoen. Quasi, mind you!

 

Diezelfde behoefte tot het uitblazen van literaire rookgordijnen geldt voor de keuze voor een alter ego. Evident hebben we hier te maken met een autobiografisch werk, gezien de sterke overeenkomsten tussen het verhaal en de bio op de achterflap. Waarom dan toch die vermomming als Ruben? Wil de schrijver enige distantie betrachten wellicht ten aanzien van zijn alter ego, zodat hij zich hier en daar dichterlijke vrijheden kan veroorloven? Deze veronderstelling wordt door de auteur zelf ontkracht op een van de laatste pagina’s van het boek. “En niet in de laatste plaats, maar uit schroom wel tegen het eind van mijn verhaal als tourettist, moet ik ook nog bekennen dat bijna alles wat ik hiervoor opgeschreven heb op de werkelijkheid berust.”

 

Even kijken hoe dit nu zit. Jaap van Dijkhuizen schrijft een evident autobiografisch verhaal over Ruben Varing. Aan het slot laat hij zijn personage zeggen dat vrijwel alles in het boek echt zo is gebeurd. Fictie bevestigt de werkelijkheid in de fictie, of zoiets. Maar het kan natuurlijk ook dat ik het als Randstedeling – die door de auteur meermaals worden afgeschilderd als enigszins achterlijk volk – gewoon niet snap.

 

Misschien moet ik toch ook die vermeend vaardige pen van Van Dijkhuizen nog maar eens onder de loupe nemen. Zijn schrijfstijl is buitengewoon omslachtig en de lezer verdrinkt in de tante betjes, tangconstructies, dubbele ontkenningen, onbegrijpelijkheid en lijdende vormen. Enkele proeven van onbekwaamheid:

 

“Laat ik, om voorbarige conclusies voor te zijn en meteen de kop in te drukken, beginnen met klip en klaar te zeggen dat ik door één ding in ieder geval niet getraumatiseerd ben.”

Natuurlijk trekt iedere lezer voorbarig conclusies. Van Dijkhuizen neemt zijn lezer niet serieus, waarover meer verderop. Waar Ruben overigens weer door zou zijn getraumatiseerd, als dat al het geval is, krijgen we niet te lezen.

 

“In beide gevallen bood de bosrijke omgeving genoeg gelegenheid om de straat in een oogwenk uitgestorven te doen lijken.”

Nog los van de onbeholpen zinsopbouw, hebben we hier te maken met iets buitengewoon bijzonders: een bosrijke omgeving die over magische krachten beschikt. Het kan een best drukke straat in nog minder dan één seconde de illusie geven uitgestorven te zijn. Dus die straat, die het ene moment nog overvol is, lijkt na het knipperen van onze ogen ineens helemaal leeg. En dat allemaal door die bosrijke omgeving.

Waarom zoveel zout op maar één slak? Omdat het boek van Van Dijkhuizen werkelijk vol staat met dergelijk onbegrijpelijke zinnen. 

 

“Hij ging zich er hoe dan ook meer bewust van worden.”

Ik ga mij er, hoe dan ook, meer geïrriteerd door voelen.

 

“Toch heeft hij wel een potje moeten kunnen breken bij haar, anders hadden situaties als de volgende zich niet regelmatig kunnen afspelen.”

Moeten kunnen breken, soit. Maar ‘situaties als de volgende’ refereert aan één type situatie, die in het vervolg van de tekst wordt uiteengezet. Het gaat hier dus om één situatie die zich volgens de auteur in de toekomst regelmatig zou voordoen. Hier verzet mijn gevoel voor logica zich heftig tegen. In ieder geval verzet mijn taalgevoel zich tegen ‘zich afspelende situaties’. Een situatie is iets dat stilstaat, volgens Van Dale een gesteldheid, toestand of omstandigheid. Dat speelt zich niet af, dat is of doet zich voor.

 

Hier had ik nog tientallen andere proeven van onbekwaamheid kunnen citeren, maar het lijkt mij niet nodig. Zelf is de schrijver nogal in zijn sas met zijn eigen ‘fraaie zinnen’. Hij kan ‘geen afscheid nemen van wat geschreven staat’’. Een andere hopeloos omslachtige zin sluit hij af met ‘mooi gezegd’. 

 

Nog enkele woorden over de minachting die de schrijver heeft voor de lezer. De lezer wordt te pas en te onpas geadresseerd.

“De lezer moet nu (…) vooral niet de indruk krijgen (…)”,

“Dit alles om de lezer te laten inzien”,

“Wie mijn relaas tot nu toe gevolgd heeft, begrijpt”,

“Wie tot hier toe iets opgestoken heeft van de wederwaardigheden van mij”,

“De lezer zal nu begrijpen”,

“Toen ik hiervoor schreef dat (…), zal de lezer aangevoeld hebben dat (…)” enzovoort.

 

Ook wil de auteur de lezer er nadrukkelijk op wijzen dat hij dingen schrijft voor de duidelijkheid en niet om hem te misleiden:

“Voor de duidelijkheid vermeld ik hier”,

“Het zal duidelijk zijn”,

“Om elk misverstand te voorkomen”,

“Ik hoef niet uit te leggen dat”,

“Om duidelijker te maken hoe”,

“Laat het duidelijk zijn”.

 

Of zal Van Dijkhuizen begrijpen dat wat hij de lezer voorschotelt doorgaans slaapverwekkend en volstrekt oninteressant is. De volgende citaten doen vermoeden dat dit het geval is.

“Ik zal de lezer niet vermoeien met”,

“Ik zal de verleiding weerstaan te gaan zeveren over”,

“Ook hier zal ik de verleiding weerstaan juridisch uit de wijden, in de hoop dat de lezer dan verder gaat.”

 

Nee, het lezen van dit boek was mij helaas geen genoegen. Maar dat zal u, lieve lezer, inmiddels genoegzaam duidelijk zijn.

 

Gelezen: juni 2014