Hart, Maarten 't - Magdalena

Over zijn vader schreef Maarten ’t Hart diverse romans, of misschien is het correcter te zeggen dat zijn vader in enkele van zijn romans een belangrijke rol speelt. Zijn moeder had hem op het hart gedrukt niet over haar te schrijven zolang ze nog leefde. In 2012 overleed ze, waarna die belemmering was opgeheven. ’t Hart heeft evenwel gekozen voor een autobiografische vorm, in plaats van een roman. Het boek biedt een reeks hoofdstukken in de enigszins luchtige trend als Dienstreizen van een thuisblijver. Naast enkele uitstapjes die meer algemene jeugdherinneringen mogen worden genoemd, krijgt de lezer een min of meer chronologisch beeld van het leven van zijn moeder, Magdalena van der Giessen.


Er komt een beeld uit naar voren van iemand voor wie het leven niet zo hoefde. Al het goede zou in de hemel wel komen. Alles bekeek zij “via de omweg van het geloof (…). ‘Lekker koken, lekker eten, dat hoeft op aarde niet, dat komt straks in de hemel wel’ (…)”. Zij was een wezen vervult van angst: angst voor de toorn Gods, angst voor haar zondige leven, angst voor alle dieren, angst voor mensen en angst voor haar waanideeën – waarvan de meest besproken de waan is dat haar man voortdurend vreemdging. Haar tirannieke vader zal daar weinig goeds aan hebben bijgedragen.

“(…) mijn moeder, zowat de personificatie van het begrip angst (…)”


Over haar jeugd kwam 't Hart weinig te weten, zeker niet van haarzelf.

“Over de jeugd van Mozart weet ik meer dan over de jeugd van mijn moeder.”

Ook haar oorlogsjaren blijven gehuld in stilzwijgen. Gaandeweg het boek wordt de lezer andermaal - 't Hart schreeft er al diverse malen over - getrakteerd op het verhaal van de geloofsafval van de schrijver. Veel pagina’s in dit kader besteedt hij weer aan het verhaal van de Ark van Noach. 

“Onweerlegbaar drong zich de uiteindelijke conclusie aan mij op: wat in Genesis 7 verteld werd was domweg een sprookje, een bizar verzinsel.”


’t Harts atheïsme wordt ook met het klimmen der jaren steeds drammeriger en cynischer. Hij zou een ware Dawkins-volger genoemd kunnen worden. In zijn strikt wetenschappelijke benadering van een fenomeen als de hemel - waarbij hij ons op een reisje door diverse universa trakteert -, of het begrip God, toont hij zich een ware evangelist. Nergens heeft hij zoiets als, ‘Ach, laat ze maar. Mij deert het niet en als het hen troost geeft, wie ben ik dan om dat geloof onderuit te schoffelen?’ Niets daarvan. Ongetwijfeld hangt die verbeten strijd om zijn gelijk samen met zijn streng gereformeerde jeugd, wat zeker schade heeft aangericht.


Een uitspraak van zijn moeder over het geloof, is mooi: 

“‘Je moet geloven als een kind (…).’

‘Ik ben een kind,’ zei ik dan plechtig, ‘maar ik geloof niet als een kind.’

‘Komt wel,’ zei mijn moeder, ‘komt wel als je ouder bent, dan zal het je gemakkelijker vallen om als een kind te geloven.’”

Deze anekdote wordt ongeveer drie keer verteld, zoals veel in Magdalena wordt herhaald. Diverse keren haalt de schrijver het verhaal van stal over hoe zijn grootvader enkele ouderlingen het huis uit heeft gejaagd – wat hij natuurlijk uitvoerig in een geromantiseerde variant in Een vlucht regenwulpen heeft beschreven. Of hoe hij als ADHD-kleuter regelmatig huisraad sloopte en zijn moeder tot waanhoop dreef.


De schrijver memoreert dat bij de begrafenis van zijn moeder de dominee de Apostolische Geloofsbelijdenis opzegt. Regel voor regel en met veel vertoon van cynisme maakt hij er gehakt van. Zo kan hij het niet laten om bij de zinsnede ‘geboren uit de maagd Maria’ te betogen dat een maagdelijke geboorte weliswaar mogelijk is, maar dat het kind dan “te allen tijde een meisje” is. Dit atheïstisch evangelisme lijkt bedoeld om het rotsvaste geloof van zijn moeder alsnog belachelijk te maken. Desondanks ben ik het met vrijwel alles wat hij schrijft, eens:

“Geen abjecter begrip dan het begrip ‘zonde’. Wat daarmee werd aangericht tart elke beschrijving. (…) Het is toch bizar om een kind reeds met zo’n gewetensnood op te zadelen?”


Magdalena biedt enkele uren heerlijke lectuur. Het vermaakt, er staan rake dingen in over het verwerpelijke van het gereformeerde geloof, het ontroert en het boeit. ’t Hart is een zeer begenadigd verhalenverteller. Maar zodra hij ergens zijn gelijk wil halen, toont hij zijn lelijke dwingelandengezicht en is er geen land meer met hem te bezeilen. Een fenomeen als smaak is hem vreemd. Bach is prachtig en popmuziek verschrikkelijk. Afgezien van deze zwakheid, blijf ik Maarten ’t Hart graag lezen.


Gelezen: februari 2015