Heijden, A.F.Th. van der - Asbestemming

Gelezen: 1993

 

Vanwege mijn studie Nederlands las ik destijds de proloog van vd Heijdens romancyclus De tandeloze tijd, De slag om de blauwbrug. Ik was er niet kapot van. Van de 120 pagina’s vond ik slechts één alinea echt de moeite waard. Natuurlijk heeft een schrijver recht op een tweede kans en als die schrijver volgens de media toch echt boeiende boeken schrijft, krijgt hij zelfs een derde kans. Het leven uit een dag, een roman uit 1988, vermaakte me wel, maar het raakte me nog altijd niet, helaas. Om er zeker van te zijn dat ik mij niet vergiste las ik ook nog Asbestemming.

De roman heeft als ondertitel ‘Een Requiem’, een mis voor de doden. Op 15 juni 1993 overleed de vader van de auteur, wiens foto als jongeman op de voorkant prijkt. Zijn dood was voor Van der Heijden aanleiding deze roman te schrijven. De titel refereert aan het formulier dat de nabestaanden moeten invullen om aan te geven wat er met de as van de overledene moet gebeuren, of deze moet worden bijgezet in een urn, of moet worden verstrooid en waar dat dan dient plaats te vinden in aanwezigheid van de familieleden of juist niet. Ongeveer drie maanden voordat ik deze roman las, was mijn eigen vader overleden. Dus geïnteresseerd was ik zeker.

Van der Heijden hangt zijn vader postuum nog eens een boetekleed om. Zoonlief heeft nog een en ander te verrekenen met de ontslapene. Van de vader wordt in woorden een aquarel gemaakt, met zo’n lichte tint dat er niet een duidelijk persoon uit naar voren treedt. De zinsneden die getuigen van liefde, of in ieder geval een gevoel dat daar dicht bij in de buurt komt, zijn bijzonder schaars gezaaid. Na ruim driehonderd pagina’s weet ik nog steeds niet wat voor persoon vader Van der Heijden – die onder zijn eigen naam in het boek optreedt – was en evenmin is mij iets duidelijk geworden omtrent de verhouding die tussen deze twee bloedverwanten heeft bestaan. De vader was geen groot licht, sprak met de Brabantse tongval en in het voormalig Nederlands-Indië had hij gediend in het leger zonder zich te onderscheiden door heldhaftige daden. Een beter epitheton dan ‘onopvallend’ kan ik niet destilleren uit dit boek. Het enige wat mij duidelijk is, is dat er nauwelijks sprake was van contact tussen vader en zoon, laat staan dat er diepgaand contact bestond.

De schrijver is bij de tamelijk schrijnende aftakeling van de zieke vader weinig meer dan een toeschouwer, het lijkt net of hij niet meedoet in het verhaal. Dat hij de zoon is, is niet veel meer dan ongelukkig toevallig. Bij het eigenlijke sterven was hij niet aanwezig, dus “zal ik proberen zijn tocht naar de richel te reconstrueren, en zover mogelijk met hem mee te gaan.” Enigszins mechanisch wordt beschreven hoe zijn vader boven zijn lichaam uit zweeft en van bovenaf de film van zijn leven bekijkt. Dan plotseling: “Hier moet ik hem loslaten. Vaarwel, papa. Ik keer terug.” Na alle afstandelijkheid komt de emotie ongeloofwaardig over. Binnen de loop van het verhaal is het plotselinge ‘vaarwel, papa’ onlogisch.

Verderop in het boek, als de emotie zijn intrede doet, is dat zonder meer aanvaardbaar en zelfs mooi. De betrokkenheid van de schrijver komt tijdens de crematieplechtigheid om de hoek kijken. Heel even klinkt daar een ware noot in het requiem als de schrijver vertelt hoe hij zijn afscheidstoespraak houdt: “Door deze laatste zin (...) kreeg ik het te kwaad. ‘Pa, bedankt voor alles. Dag . . .’ (...) Ik had me voorgenomen de daad bij het woord te voegen en een kus op de kist te drukken, maar ik kreeg het niet voor elkaar. Terwijl ik, half verblind door twee taaie tranen, enigszins slingerend naar mijn plaats terug liep, klapperden de vellen met mijn toespraak in mijn hand alsof ze ervandoor wilden (...).”

Het taalgebruik van Van der Heijden is correct met af en toe een stilistisch hoogstandje dat zeker lof verdient. Maar een goed gebruik van onze taal levert nog geen geslaagde roman op. In het gedeelte waar de schrijver zijn morele pessimisme uiteenzet, staat de volgende prachtige volzin: “Alles wat er nu voorvalt, alles wat er gezegd wordt, ricocheert binnen de zes wanden van het persoonlijk leven.” Bijna als een onverwachte zonsverduistering spreidt Van der Heijden het volstrekt zinloze van ons bestaan ten toon, met een zwartgalligheid die op absoluut niets binnen de roman betrekking heeft: “En het veelgehoorde ‘nu genieten’, wat is daarvan de waarde? Genot nu wordt nooit verduurzaamd; het moet na vluchtig gebruik mee het graf in.” Of: “Wat wij, bij gebrek aan beter, ‘toekomst’ noemen, is niets anders dan netto tijd - de tijd die ons nog rest tot aan de dood.” Mijn bezwaar is niet dat er pessimistische gedachten worden geuit, maar het navrante gebrek aan humor of dan toch relativisme toont mijns inziens aan dat de auteur hier een plichtmatig onderdeel afdraait, in plaats van daadwerkelijk ernstige vraagtekens te zetten bij de zin van ons bestaan alhier op het ondermaanse. Nogmaals: de samenhang van dit onderdeel met de rest van de roman ontgaat mij te enen male.

In de roman zit, zoals Van der Heijden het zichzelf in de roman laat formuleren, “een laf soort opgedrongen symboliek”. De hoofdpersoon is bijvoorbeeld “ervan overtuigd dat mijn vader niet toevallig op de verjaardag van zijn enige kleinzoon is overleden.” Toevallig zag de schrijver in zijn zoon, Totò “de herstellende schakel tussen mijn vader en mij”. Als lezer ben ik van deze herstellende schakel geen enkel voorbeeld tegengekomen. Mijn reactie op een dergelijke moedwillige manier van zoeken naar een complot van Het Hogere is: wat moet ik ermee? Ik wil dan weten wat de auteur er in meent te zien, in plaats van dat hij het geheel vrijblijvend noemt en het daar laat liggen.
Een ander voorbeeld. De vader sterft in het Catharinaziekenhuis. “(...) zo heet mijn moeder, Catharina. (...) Ik zou kunnen zeggen dat mijn vader gestorven is in een ziekenhuis dat mijn moeders naam droeg.” Ja en, wat moet ik ermee!?

Sommige scènes kan ik helaas niet anders betitelen dan als ‘kitsch’. De vader zwelt vanwege zijn ziekte enorm op: “Ik dacht: hij heeft een cirkel volgemaakt; als zuigeling begonnen, ligt hij hier nu, op z’n zevenenzestigste, weer geproportioneerd als een pasgeborene en gehuld in een luier met zijn mollige benen te trappelen.” Dit noem ik nep, namaak, niet echt. Dit soort ‘laffe symboliek’ leidt tot niets, en komt op mij over als een goedkope poging de lezer het gevoel te geven dat hier iets heel bijzonders wordt verteld. De lezer wordt zand in de ogen gestrooid.

Natuurlijk is het niet allemaal negatief. Inhoudelijk kan ik niet de loftrompet steken, maar stijlbloempjes zijn er zo links en rechts wel te plukken. Van der Heijden schrijft dat hij min of meer tweetalig opgroeide. Overdag met het ABN en ‘s avonds en in het weekend werd er in onversneden Brabants dialect gesproken. Sommige van de woorden uit dat dialect zijn onlosmakelijk verbonden met zijn vader: “Ik ben ze trouw gebleven, ik heb ze bewaard. Ik neem de gelegenheid te baat ze hem op te spelden. Indertijd waren voor zijn daden nog geen medailles gemunt.”

Samenvattend kan ik zeggen dat ik het boek gevoelloos vind en bovendien is het verstoken van een noodzaak om geschreven te worden. Als zijn moeder komt te overlijden, of iemand in de familie, zullen we wederom een requiem van woorden kunnen verwachten. Asbestemming is zijn derde boek naar aanleiding van een gestorven bekende. Het boekenweekgeschenk uit 1992 Weerborstels is mij sympathieker, waarschijnlijk omdat daar niet een schijn wordt opgehouden dat de auteur lijdt om het verlies van de overledene, een neef. De dood van mensen uit zijn omgeving is niet meer dan een aanleiding om weer eens in de pen te klimmen. Van der Heijden geeft daarmee slechts gehoor aan zijn drang tot schrijven en daar is niets op tegen. Het boek dat eruit geboren wordt, moet voor mij echter eerlijk zijn en niet een valse rouwband vertonen. Een echte rouwband wordt gedragen om rouw mee uit te drukken, een valse rouwband wordt slechts gedragen om te worden gezien. Er is geen sprake van dat Van der Heijden met Asbestemming een verdriet of gevoel van verlies compenseert. Hij legt zichzelf de meest treffende woorden in de mond: "Zo kil heb ik nog nooit iemand over de dood van zijn vader horen praten."

Ik hoop van harte dat A.F.Th. van der Heijden meer tevreden dan ontevreden lezers krijgt voor deze roman, want wat mij betreft is de kansentrommel leeg.