Lomas, Robert - The Invisible College

De gebeurtenissen uit The Invisible College spelen zich grotendeels af in de tweede helft van zeventiende-eeuws Schotland en Engeland, met enkele terugblikken naar de zestiende eeuw. 

Robert Lomas ken ik van het boek The Hiram Key, dat hij samen met Christopher Knight schreef. Hun zoektocht naar de oorsprong van de Vrijmetselarij stelde mij nogal teleur. Dat er Egyptische symboliek in de vroege ritualen voorkomen nog voordat de steen van Rosette was gevonden, geeft inderdaad te denken. Maar toen beide auteurs binnen een halve pagina zonder enige steekhoudende bewijsvoering verklaarden dat Jezus zo ongeveer de eerste Vrijmetselaar was, twijfelde ik ernstig aan hun geloofwaardigheid. 

Lomas’ boek Symbolen van de Vrijmetselarij kon ik beter waarderen. Door deelname aan een maçonniek studiegroepje werd ik geattendeerd op zijn boek The Invisible College. Toen ik het in maart 2015 begon te lezen, werd ik door een lawine aan ingrijpende persoonlijke gebeurtenissen gedwongen het terzijde te leggen. Nu, ruim 21 maanden later, heb ik de draad gelukkig weer op kunnen pakken. 

 

De ondertitel van het boek luidt: ‘The secret history of how Freemasons founded the Royal Society’. Zijn verhaal vangt aan bij een bijzondere ontmoeting van diverse mannen op 28 november 1660 in Gresham College, London. Deze bijeenkomst – waarbij Christopher Wren (de latere architect van St. Pauls Cathedral) een lezing hield – was de eerste van wat The Royal Society zou worden, heden ten dage nog altijd een zeer gerenommeerd instituut van wetenschappers. The Royal Society ontstond in een tijd waarin tovenarij de visie op de natuur en de maatschappij grotendeels bepaalde. Zo waren een jaar of twintig eerder nog 200 oudere vrouwen terechtgesteld wegens hekserij. De oprichting van dit bijzondere instituut vormde de aanvang van de moderne wetenschap. 

 

Anders dan diverse officiële geschiedschrijvers neemt Lomas niet voetstoots aan dat dit instituut zomaar vanuit het niets in het leven werd geroepen. Daarvoor was de samenstelling van deze groep mannen té onwaarschijnlijk en was hun werkwijze té onorthodox voor die tijd. 

 

Ten eerste is het bijzonder dat een groep mannen in een tijd waarin tovenarij en wonderen de normaalste zaak ter wereld waren serieuze wetenschap gingen bedrijven. Hoe kon het dat in een door de kerk gecontroleerde maatschappij een groepje mannen ineens essays konden publiceren die regelrecht ingingen tegen de klerikale dogmatiek? 

Daarnaast stonden diverse van de twaalf oprichters tot voor kort recht tegenover elkaar in de bloedige burgeroorlog die het Britse continent ongeveer negen jaar had geteisterd. Royalisten en Parlementariërs die elkaar twee jaar eerder nog naar het leven stonden, werkten ineens samen. Hoe was dat mogelijk? 

Ten derde werd er een extreem hoge financiële bijdrage gevraagd van de leden. Omgerekend naar de hedendaagse valuta kwam dat neer op een toelatingsbijdrage van €1200 en een wekelijkse inleg van nog eens €120. 

Een ander punt dat de auteur frappeert, is dat de oprichters vanaf de eerste bijeenkomst de regel hanteerde dat er niet over politiek en religie mocht worden gesproken. Deze ferme regel in een tijd die door politiek en religie werd gedomineerd is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Bovendien geldt deze regel nog altijd voor alle hedendaagse Vrijmetselaarsloges.

Nog een bijzondere gebeurtenis is dat al binnen een week na de oprichting, koning Charles II al zijn goedkeuring gaf aan de Society en niet lang daarna de officiële Royal Charter (koninklijk statuut) verleende. 

Tot slot merkt Lomas op dat de leden van wat later The Royal Society zou gaan heten in twee groepen konden worden verdeeld – los van politieke achtergrond. De ene groep bestond uit echte wetenschappers die zelden financieel onafhankelijk waren en de tweede groep bestond uit amateurs met een goed gevulde beurs.

 

Dit boek vertelt het verhaal van Lomas’ onderzoek om de politieke, economische en religieuze achtergronden te achterhalen rondom de oprichting van The Royal Society.

 

Ik ga hier niet zo uitvoerig in op alle onderzoekstappen van Robert Lomas, omdat deze leeservaring anders erg onoverzichtelijk zou worden. Dus nuances en detaillering laat ik achterwege. Ook houd ik de nauwelijks na te volgen stoelendans van de diverse koningen, prinsen en andere troonpretendenten zo summier mogelijk. Tevens laat ik de religieuze sentimenten die van doorslaggevend belang zijn in deze geschiedenis achterwege. Voor wie graag de details en de precieze achtergronden wil leren kennen, kan ik dit boek van harte aanbevelen. 

 

De auteur vraagt zich aan het begin van zijn onderzoek af wie nu wie heeft uitgenodigd voor die eerste ontmoeting eind november 1660. Zo was Robert Moray onder veel meer een spion voor koning Charles I in Frankrijk en later in Nederland. Dus hoe was het mogelijk dat hij bijvoorbeeld John Wilkins kende, die was getrouwd met de zus van Oliver Cromwell, en dus duidelijk in het andere kamp zat tijdens de burgeroorlog? En waarom kregen twee van de twaalf aanwezigen op die 28ste november – Christopher Wren en Robert Boyle – later nog eens apart een uitnodiging met het verzoek toe te treden tot de Society? 

De mensen die na deze eerste ontmoeting werden uitgenodigd om lid te worden, zijn zeker niet allemaal wetenschappers. Er zaten diverse mannen tussen die vooral invloedrijke posities hadden rondom de koning of met militaire achtergronden. Opmerkelijk was dat veel leden expert waren op het gebied van maritieme wetenschap. 

Tijdens het bestuderen van de ledenlijst – die na die eerste ontmoeting gestaag groeide – ontdekte de auteur dat vrijwel iedereen een link had met Robert Moray of met John Wilkins. Het beeld komt naar voren dat Robert Moray de drijvende kracht was achter de oprichting, maar de auteur vond aanvankelijk geen enkele aanwijzing die Moray linkte met Wilkins. Kortom, er waren meer vragen dan antwoorden. 

 

Een brief van Robert Boyle – een van de aanwezigen op 28 november – zet de auteur op het spoor van de Vrijmetselarij. De brief dateert van oktober 1646, ruim veertien jaar dus voor de oprichting. Boyle schrijft dat de leden van ‘The Invisible College’ hem af en toe bezoeken. Ze noemen zichzelf The Philosophical College. Tijdens hun ontmoetingen spreken ze over zaken als natuurlijke filosofie, mechanica en het boerenbedrijf. Deze besprekingen vinden plaats volgens de principes van The Philosophical College, welke die principes ook mogen zijn. De mannen van dit Invisible College omschrijft Boyle als “mannen  met zulke ruimdenkende en onderzoekende geesten, dat de schoolse filosofie zich slechts in de laagste regionen bevindt van hun kennis”. En zo beschrijft hij nog enkele kenmerken. Dat doet hij met dusdanige bewoordingen dat Robert Lomas – zelf Vrijmetselaar sinds 1984 – daar de maçonnieke spreekwijze in herkent. 

“All Boyle’s references to this Invisible College echo these Masonic sentiments.”

 

Omdat Boyle vanwege persoonlijke achtergronden ooit zichzelf had beloofd nooit meer een eed af te leggen, was hij geen Vrijmetselaar. Toch volgt Lomas deze onderzoekslijn. Mede omdat diverse hedendaagse geschiedschrijvers suggereren dat de Vrijmetselarij zou zijn voortgekomen uit die begindagen van The Royal Society.

 

Het eerste geschiedenisboek over The Royal Society – verschenen in 1667 – werd geschreven door Thomas Spratt, met medewerking van onder meer Moray en Wilkins. Spratt schrijft dat de oorsprong van The Royal Society ligt in een reeks bijeenkomsten bij John Wilkins in Oxford tussen 1648 en 1659. Een later lid van de Society, John Wallis, heeft het in zijn correspondentie over soortgelijke groepsbijeenkomsten in London vanaf 1645. Wallis beschrijft expliciet dat ook tijdens deze bijeenkomsten de onderwerpen religie en politiek niet mochten worden besproken ‘under a certain penalty’, op straffe van… 

In die tijd was er volgens Lomas maar één organisatie die het verbood te spreken over politiek en religie en waar over de verborgen geheimen van de natuur en de wetenschap werd gesproken, namelijk: de Vrijmetselarij. Op dit punt in zijn onderzoek weet Lomas zeker dat twee van de twaalf oprichters geregistreerd Vrijmetselaar waren. Een van hen is Robert Moray, ingewijd in 1641. (Verderop in zijn onderzoek zou blijken dat van de twaalf aanwezigen op die 28ste november er tien Vrijmetselaar waren.)

Overigens bevat de gravure op het voorblad van het werk van Thomas Spratt opmerkelijk veel maçonnieke symboliek, zoals de zwart-wit geblokte vloer, meerdere passers en winkelhaken, en drie kolommen. Verder is het opvallend dat de filosoof Francis Bacon (overleden in 1626) staat afgebeeld. Hij was de eerste die stelde dat een ontdekking alleen wetenschappelijke waarde heeft als het door feiten wordt gestaafd. 

 

James de VI, Koning van Schotland, werd in 1603 na het overlijden van Elizabeth ook gekroond als koning van Engeland en Ierland. Vanaf dan heet hij James I, de eerste koning van Groot Brittannië. Uit teruggevonden notulen blijkt dat hij in 1601 is ingewijd als Vrijmetselaar in de Schotse loge van Scoon and Perth. De zogeheten Stuart Kings waren dus nauw verbonden met de Vrijmetselarij. 

 

Lomas noemt ook nog de bekende Rosslyn Chapel, die is gebouwd tussen 1441 en 1486. Op de zuidelijke muur zien we een tafereel dat verdraaid veel lijkt op een maçonnieke inwijding. Hier gaat de auteur niet nader op in.

 

Maar terug naar James I. Diens meesterbouwer, William Schaw, interesseerde zich vanaf het jaar 1590 steeds meer voor de zogeheten speculatieve metselarij. Hij is volgens het onderzoek van Lomas de ontwerper van de zogeheten ‘Antient Charges’, de oude plichten. Schaw formaliseerde het logesysteem, zoals dat vandaag de dag nog altijd grotendeels in tact is. Een van die wetten is bijvoorbeeld dat iedere loge notulen moet bijhouden van hun bijeenkomsten. De oudste notulen zijn die van de loge in Edinburgh uit 1598. 

 

Om de Schotse loges te verenigen, wilde Schaw dat de koning de Grootmeester van hun orde zou worden. James die gek was op rituelen en verkleedpartijen, deed daar graag aan mee. Alleen wilden sommige loges dat William St. Clair, de 15de baron van Rosslyn, de grootmeester zou worden. Dit ontaarde toen al in geruzie om de macht. Uiteindelijk nam James, toen hij koning van Groot Brittannië werd, de gebruiken van de Schotse Vrijmetselarij, zoals die door Schaw waren ontworpen, mee naar London. De vraag die Lomas zichzelf stelt, is of wellicht de rituelen en gebruiken van de Vrijmetselaars de basis vormde voor het verbieden van gesprekken over religie en politiek binnen The Royal Society? Daarmee zou niet de Vrijmetselarij zijn voortgekomen uit The Royal Society, maar andersom.

 

De zoon van James, Charles I, volgt zijn vader op na diens overlijden in 1625. Maar deze koning zit met zijn onhandige besluiten en voortdurende behoefte aan geld op ramkoers met het parlement. Zonder in detail te treden, leidt dit uiteindelijk tot een volledige burgeroorlog die in 1642 aanvangt. Oliver Cromwell, de leider van het parlement, is vanaf 1648 de dictator van Groot Brittannië, al noemt hij zichzelf Lord Protector. Hij laat Charles I berechten, en de koning wordt op 30 januari 1649 onthoofd. 

 

Tot aan zijn dood in 1658 regeert Cromwell. In het vacuüm dat na zijn overlijden ontstaat, wordt door diverse betrokkenen toegewerkt naar de zogeheten Restoration, waarbij iemand uit het huis van Stuart alsnog tot koning wordt gekroond. Dit wordt Charles II, de zoon van de onthoofde Charles I. 

 

Met Charles II komen wij weer terug bij Robert Moray, die in 1643 door Charles I in de ridderstand was verheven. Uit eerdere gebeurtenissen tussen Sir Robert en Charles II komt duidelijk naar voren dat de koning bekend was met de maçonnieke mores en dat de twee elkaar goed kennen. Tijdens zijn omzwervingen wendt Moray zijn contacten met de Vrijmetselarij aan voor zijn spionageactiviteiten. Zo ook tijdens de periode dat hij in Maastricht woonde – van juli 1657 tot september 1659. Hier verzamelde hij zoveel mogelijk informatie over de Nederlanders, die hem later van pas zou komen.  

 

Gresham College, waar de eerste ontmoetingen van The Royal Society plaatsvonden, speelt ook een belangrijke rol in het onderzoek van Lomas. In één van de eerste studies over de Vrijmetselarij uit 1772 schrijft de auteur, William Preston, dat de oprichter van deze school – Sir Thomas Gresham – reeds in 1567 tot opziener werd bevorderd. Dus hij was toen al Vrijmetselaar. Verder onderzoek van Lomas wijst erop dat deze bewering van Preston op waarheid berust, wat Gresham College tot een uitstekende locatie maakt voor het houden van Vrijmetselaarsbijeenkomsten. 

 

Toen Charles II koning werd, kreeg hij van Cromwell als erfenis een bijzonder gespannen relatie met de Nederlanders. De informatie over dit zeevarende volk van Robert Moray zou hem hierbij bijzonder goed van pas komen. Het was duidelijk dat de Hollanders over een veel sterkere marine beschikten dan de Engelsen, dus als het op een oorlog zou uitdraaien, moest daar iets aan worden gedaan. Een bijkomend probleem was nog dat Charles niet over de fondsen beschikte dit grondig aan te pakken. Bovendien moest er dringend een oplossing gevonden worden voor de toentertijd nog onbetrouwbare navigatiemethoden over de zeeën. Charles had dringend behoefte aan een onderzoeksteam dat deze problemen aan zou kunnen pakken. 

Moray had wel een idee, alleen hadden de beste navigatiedeskundigen van Engeland verschillende politieke en religieuze sympathieën. Hoe kon hij de knapste koppen van het land samenbrengen om de marine van hun koning op te kalefateren? Vanuit zijn ervaring met de Vrijmetselarij wist hij de onderwerpen religie en politiek daar uit den boze waren. 

 

De twee niet-Vrijmetselaars van de twaalf aanwezigen die 28ste november 1660, verlieten aan het einde van die avond waarschijnlijk als eerste het gezelschap. De overige tien legden vervolgens de basis van wat The Royal Society zou worden en nodigden de twee – Christopher Wren (die de lezing had verzorgd) en Robert Boyle – later per brief alsnog uit lid te worden van dit nieuwe genootschap. 

 

Lomas schrijft: “Moray’s use of an existing Freemasonic network made sense of the whole sequence of the otherwise unlikely chain of events” 

 

Niet zo gek dus dat de gang van zaken binnen de kersverse Society, veel overeenkomsten vertoont met de werkwijze van Vrijmetselaren. Naast het bijhouden van notulen en de betaling van contributie, werd er gekozen voor drie officieren om de bijeenkomsten in goede banen te leiden, zoals bij de hedendaagse Vrijmetselarij de meester en zijn beide opzieners. Zelfs de wijze van stemmen, met een positieve en een negatieve token, komt overeen met de maçonnieke praktijken van nu. 

 

In het begin van het bestaan van The Royal Society werden vooral wetenschappelijke inspanningen verricht op het gebied van navigatie op zee. Tegelijkertijd ontwikkelde men – naar het voorbeeld van Francis Bacon, zoals beschreven in zijn allegorie ‘The New Atlantis’ – een volledig nieuwe benadering van de wetenschap, namelijk volgens de drie stappen: observatie, voorspelling en controleren. Dat was tot dan toe nog nooit zo gedaan.

En terwijl de Society op wetenschappelijke wijze werkte aan het versterken van de marine, kostte het de koning helemaal niets. Want de leden betaalden via de hoge contributie zelf voor hun gereedschappen, onderzoeksruimte en experimenten. 

 

Alles in het onderzoek van Lomas wijst erop dat Vrijmetselaars aan de basis stonden van het belangrijkste wetenschappelijke instituut ter wereld. Toch is dat tegenwoordig niet bekend. Sterker nog, bij een bezoek aan de website van de hedendaagse Royal Society komt de naam Robert Moray slechts één keer terloops voor en over Vrijmetselarij wordt al helemaal niet gesproken. Ook dit boek van Lomas wordt nergens genoemd. Dat heeft alles te maken een andere machtsstrijd, namelijk die binnen de Vrijmetselarij zelf.

 

Even terug naar de geschiedenis. De Stuarts komen oorspronkelijk uit Schotland, en zij hebben de Vrijmetselarij gepromoot in het zeventiende-eeuwse Engeland. Hun aanhangers worden de Jacobieten genoemd. Toen de lijn van Stuarts geen troonopvolger meer had, werd ervoor gekozen een monarch uit Duitsland op de troon te zetten, de zogeheten Hanoveriaanse koning, George I. Dit luidde het doofpotbeleid in omtrent de oorsprong van de Schotse Vrijmetselarij. Tot op de dag van vandaag is de officiële lezing dat de Orde der Vrijmetselaren in 1717 is opgericht door vier loges in London. Dat is in het licht van het onderzoek van Lomas nauwelijks meer geloofwaardig. 

In de strijd tussen de twee kampen, die van de Schotse Jacobieten en van de Engelse Hanoverianen, is veel van de oorspronkelijke Schotse Vrijmetselarij in de doofpot gestopt. Er ontstond een langdurig getouwtrek omtrent macht en eerste rechten tussen de Schotse en de Londense Vrijmetselarij. Dit gekift, wat vooral in sterke oorlogstermen werd uitgevochten, resulteerde in een overwinning van de Hanoverianen, die in 1813 leidde tot een United Grand Lodge of England (UGLE). 

 

Vanaf de benoeming van de Duke of Sussex als Grootmeester van de UGLE, is de geschiedenis van de Schotse Vrijmetselarij langzaam maar zeker uit de boeken verdwenen, om zo alle mogelijke Jacobitische sympathieën te smoren. In de woorden van Robert Lomas: 

Sussex “turned the Order into a political support mechanism for the Hanoverian monarchy.”

 

In 1830 wist de Duke of Sussex zich zelfs tot president te laten verkiezen van The Royal Society. Ook daar heeft hij ervoor gezorgd dat bestaande geschiedenisboeken werden herschreven en dat al te compromitterende boeken en verslagen op mysterieuze wijze verdwenen. Ook Sir Robert Moray zou een History of Masonry hebben geschreven. Alleen is dat van de aardbodem verdwenen. Een andere History of Freemasonry, geschreven door Elias Ashmole (een tijdgenoot van Moray) waarvan we zeker weten dat het heeft bestaan, is verdwenen. Gelukkig heeft Sussex boeken van Thomas Spratt en William Preston over het hoofd gezien.

 

Door vanuit zijn Vrijmetselaarsnetwerk The Royal Society op te richten, vanuit de dringende behoefte de marine van Engeland uit het slop te helpen, creëerde Sir Robert Molay een instituut dat het aanzien van de wereld en onze maatschappij definitief heeft veranderd. Dankzij baanbrekende wetenschappers als Isaac Newton, Albert Einstein en Stephen Hawking. Dat dit in de turbulente tijden van het zeventiende-eeuwse Engeland tot een werkende formule kwam, is grotendeels te danken aan de normen en waarden van de Vrijmetselarij. Uiteindelijk is niet de Vrijmetselarij voortgekomen uit de werkwijze van The Royal Society, maar is het inderdaad andersom. The Royal Society is het kind van de Vrijmetselarij. 

 

Hoewel ik deze studie van Robert Lomas qua waardering een dikke 8 zou willen geven, blijft het de vraag of het waar is wat hij schrijft. Voor mij doet dat niet zo ter zake. Deze voorstelling van zaken vind ik vermakelijk en het is zeer twijfelachtig dat de oorsprong van de Vrijmetselarij ooit eens onomstotelijk vast zal komen te staan.

 

Gelezen: januari 2017