Na ruim 1200 pagina’s in Murakami’s wereld van 1q84 te hebben vertoefd, wacht mij de praktisch onmogelijke taak dit in één leeservaring te vatten.
Deze hele surrealistisch wildemansrit – of zoals een recensent het noemde: postmodern spiegelpaleis – begint en eindigt bij een ongebruikelijke file, waarschijnlijk veroorzaakt door een ongeluk,
op een snelweg rond Tokyo. In hoofdstuk 1 van het eerste boek zit Masami Aomama vast in een taxi in die file. Omdat ze onmogelijk te grote vertraging kan oplopen, begint ze aan de afdaling van
een noodtrap langs de snelweg. Daar op die noodtrap betreedt – zo blijkt pas veel later – Aomame een andere wereld die zij zelf aanduidt met 1q84 (q-tienvierentachtig).
Maar eerst maken we kennis met Tengo Kawana, een schrijver in de dop, die zijn brood verdient door wiskunde te geven op een bijlesinstituut. De redacteur van een uitgeverij, Komatsu, voor wie hij
ingezonden manuscripten leest, doet hem een oneerbaar voorstel. Tengo heeft de inzending met de merkwaardige titel Een pop van lucht gelezen en vindt het verhaal betoverend goed. Alleen
is het erbarmelijk slecht geschreven. Om redenen die enigszins vaag blijven, wil Komatsu dat Tengo het boek herschrijft, zodat het kans maakt op een debutantenprijs. Opmerkelijk is de manier
waarop Komatsu de opdracht formuleert: “Kijk naar de wereld door háár ogen. Jij wordt de tussenpersoon die (haar) wereld verbindt met de echte.” Hoewel alles in hem zegt dat hij dit niet
moet doen om morele en andere redenen, laat Tengo zich toch strikken voor deze opdracht. Het blijkt, ook veel later, zijn toegangskaartje te zijn tot die andere wereld van 1q84. Pas tegen het
einde van boek twee wordt duidelijk: “Alles is met dit verhaal begonnen.”
De lezer wordt meegesleurd in een draaikolk van bizarre gebeurtenissen, onverklaarbare verschijnselen, mysterieuze personages en wonderbaarlijke krachten. De schrijfster van Een pop van lucht,
Fukaeri (die voluit Eriko Fukada heet), is bijvoorbeeld zo’n groot mysterie. Ze spreekt zonder interpunctie in extreem korte zinnen, is dyslectisch en lijkt gedachten te kunnen lezen. Of in de
woorden van Tengo: “Ik heb zo’n idee dat zij echt dingen ziet die voor ons onzichtbaar zijn.” Bovendien is het verhaal van haar boek op zijn zachtst gezegd bizar. Dit verhaal wordt
stukje bij beetje uit de doeken gedaan, maar een belangrijke rol is weggelegd voor een dode geit en zogeheten Little People. Deze wezentjes met kennelijk slechte intenties plukken onzichtbare
draden uit de lucht, waarmee ze een pop van lucht weven. Chrysalis in het Engels, dus een pop waarbinnen een transformatie plaatsvindt, zoals bijvoorbeeld van rups naar vlinder.
Niets in dit werk van Murakami, en in de andere boeken die ik van hem heb gelezen, staat er voor niets. Alles betekent iets, al laat de auteur de uitleg of betekenis doorgaans over aan de lezer.
De plaats waar Aomame absoluut niet te laat kon komen, betrof een hotel, waar zij een man moest vermoorden. Naast haar reguliere baan als martial-artslerares op een sportschool, helpt ze dus
mensen “naar de andere wereld verhuizen”. Dit doet ze in opdracht van de Oude Dame. Deze dame verzamelt vlinders, waarover ze zegt: “Vlinders zijn de meest vergankelijke gracieuze
schepsels ter wereld. Ze worden als uit het niets geboren, verlangen stilletjes naar iets heel kleins en beperkts, om uiteindelijk weer als in het niets te verdwijnen. Waarschijnlijk naar een
wereld die anders is dan deze.” Het betekent allemaal iets, of houdt toch op zijn minst verband met al het andere in het boek.
Gaandeweg, nadat ze van die noodtrap langs de snelweg is afgedaald, merkt Aomame dat er dingen anders zijn dan anders. De politieuniformen en hun wapenuitrusting zijn anders en – zoals later zal blijken – staan er twee manen aan de hemel, precies zoals beschreven in het boek van Fukaeri en Tengo. De taxichauffeur had haar al gewaarschuwd bij het uitstappen: “Als u zoiets doet, kan het gebeuren dat de dingen om u heen er een tikkeltje anders gaan uitzien dan eerst. Maar laat u door die schijn niet bedriegen. Er is altijd maar één realiteit.” Uiteindelijk kan ze er niet meer omheen en besluit de omgeving waar ze zich nu in bevindt een eigen naam te geven. In plaats van 1984, het jaar waarin dit verhaal zich afspeelt, noemt Aomame de nieuwe wereld 1q84 – qutienvierentachtig. “Het jaar 1984 zoals ik het ken, bestaat nergens meer. Het is nu 1q84.” De q staat voor 'question mark' en heeft in de Japanse taal eenzelfde klank als de 9.
Uiteraard zijn er in de roman diverse verwijzingen naar George Orwell en diens beroemde boek 1984. Professor Ebisuno, de voogd van het meisje Fukaeri, legt bijvoorbeeld uit dat de term ‘Big
Brother’ erg bekend is. “Met andere woorden, in de werkelijk wereld verschijnt Big Brother niet meer ten tonele. In plaats van Big Brother hebben we nu de Little People.”
Tengo en Aomame delen een gemeenschappelijk verleden. Tijdens hun lagere schooltijd zaten ze gedurende een paar jaar in elkaars klas. Beiden waren buitenbeentjes om diverse redenen, maar een van
de dingen die hen verbond was dat ze beide als kind op zondag op pad moesten; Aomame met haar ouders die lid waren van het Genootschap van Getuigen, een christelijke sekte die het einde der
tijden verkondigde, en Tengo met zijn vader om kijk- en luistergeld langs de deuren te innen voor de omroep NHK. Aomame was echt een verschoppeling op de school, maar op een dag neemt Tengo het
voor haar op. Ze wisselden geen woord, maar enige tijd daarna pakte de tienjarige Aomame de hand van de even oude Tengo, en staarde omhoog in zijn gezicht. Deze magische handdruk blijkt een
initiërende ervaring te zijn voor beiden, waarna ze elkaar niet meer hebben gezien. Zo jeugdig als ze waren brak Aomame kort na deze ervaring met haar ouders en Tengo met zijn vader.
Het hele verhaal wordt verteld in alternerende hoofdstukken waarbij om en om Tengo en Aomame het perspectief vormen. In boek 3 komt daar nog een derde karakter bij, die ik nu buiten beschouwing
laat. Maar vanaf het moment dat de lezer weet dat beiden als kind op school elkaars hand hebben vastgehouden, is het wachten op het moment dat ze weer bij elkaar zullen komen. Uiteindelijk
gebeurt dat ook, al moet de lezer daar wel erg lang op wachten. In boek twee denkt Aomame: “De afstand die ons scheidt, lijkt langzaam maar zeker kleiner te worden.” Beiden hebben na die
indrukwekkende jeugdervaring nooit meer echt van iemand anders gehouden. Tegen een vriendin vertelt de volwassen Aomame: “Er is voor mij maar één man. Ik ben van hem gaan houden toen ik tien
was, en toen heb ik zijn hand vastgehouden.” En voor Tengo geldt: “Het leek wel of Aomame op dat ogenblik een deel van zijn hart of lichaam met zich mee had genomen en in plaats daarvan
een deel van haar eigen hart of lichaam in hem had achtergelaten. Zo’n belangrijke ruil, en in zo’n korte tijd!” Verderop in de cyclus bedenkt hij: “Ze is al die tijd onveranderlijk in
het middelpunt van mijn bewustzijn geweest. Ze was een van de belangrijkste ankers van mijn bestaan.”
Een belangrijke opdracht van de Oude Dame stuurt Aomame op pad om de leider van een religieuze sekte, Voorhoede, te vermoorden. Hij heeft een jong meisje verkracht en moet in de ogen van de Oude
Dame boeten voor mijn misdaad. In deze sekte is Fukaeri opgegroeid, en hier ligt ook de bron van haar verhaal over de Little People. Langzaam maar zeker grijpen de diverse verhaaldraden in
elkaar. Het wordt een bijzondere ontmoeting, en deze vormt direct de basis voor enkele van de mooiste hoofdstukken uit het tweede boek. Zo vertelt de Leider haar dat bijna niemand ter wereld
verlangt naar een waarheid die bewezen kan worden. “Zoals je zegt, gaat de waarheid meestal gepaard met grote pijn. En wie wil er nu waarheid als die pijn doet? Nee, waar mensen behoefte aan
hebben, zijn mooie, opbeurende mythen die hun de zin van hun bestaan een beetje duidelijker maken. Daarom zijn de godsdiensten ook ontstaan.” Tijdens hun gesprek over godsdienst vertelt
Aomame dat ze over de geest zo weinig mogelijk nadenkt. Als de Leider haar vraagt naar het waarom daarvan, zegt ze gedecideerd: “Ik heb liefde.” Waarop de Leider repliceert: “Volgens
mij heb jij helemaal geen godsdienst nodig. Omdat jouw hele manier van leven al een godsdienst op zichzelf is.”
Verderop in boek drie denkt Aomame na over haar godsbegrip: Mijn God “is geen God met een bepaalde vorm of gestalte. Hij heeft geen wit gewaad of een lange baard. Hij heeft geen geboden of
leer of heilige boeken. Hij beloont niet, maar Hij straft ook niet. Hij geeft niets, maar Hij neemt ook niets weg. Je kunt opstijgen naar Zijn hemel, maar ook niet neervallen in Zijn hel. Bij
hitte of bij kou, God is er gewoon.”
In het werk zitten diverse handwijzingen naar thema’s als reïncarnatie, de Akasha Kronieken (zie mijn leeservaring over dit boek over Edgar Cayce),
synchroniciteit en andere zaken van meer spirituele aard. Tijdens de dialoog tussen Aomame en de Leider van Voorhoede. Allereerst komen beide tot een overeenkomst. De Leider, die lijdt aan
ondraaglijke pijnen, wil uiteindelijk graag sterven. “Als jij mij hier laat sterven, zal ik ervoor zorgen dat Tengo Kawana in leven blijft. Zoveel macht heb ik nog wel.” Aomame is
stomverbaasd dat de Leider weet van haar gevoelens voor Tengo. “Er bestaat op deze wereld helemaal niets wat altijd in je hart opgesloten blijft.” Het lijkt alsof de Leider toegang heeft
tot de Akasha Kronieken. In deze hoofdstukken vertelt de Leider veel over het evenwicht tussen goed en kwaad en de rol die de Little People daarin spelen. Ook geeft hij aan dat de meest welkome
oplossing zou zijn dat Tengo en Aomame “elkaar ergens tegen het lijf lopen, om hand in hand deze wereld te verlaten.”
Een pop van lucht wint inderdaad een belangrijke literaire prijs en wordt een enorme bestseller, niet in het minst vanwege de mooie en mysterieuze verschijning van Fukaeri.
Onvermijdelijk is dat Aomame ook het boek Een pop van lucht leest. Tijdens het lezen krijgt ze onder meer de volgende inzichten. “Ik ben niet toevallig naar deze wereld vervoerd.
(...) Ik ben hier omdat ik hiet moet zijn. (...) Ik ben hier ook uit eigen vrije wil.” Ook dit zijn elementen die thuishoren in de theorieën over reïncarnatie.
Zo uitvoerig als Murakami de verwikkelingen van Tengo en Aomame in de wereld van 1q84 ook beschrijft, het blijft een aaneenschakeling van bizarre zaken. De wereld uit Een pop van lucht
is werkelijkheid geworden. Over deze merkwaardige situatie laat Murakami Aomame denken: “Voor mensen met hun hoofd recht op hun romp zijn dat niet meer dan dingen die in een roman voorkomen.
Je gelooft toch ook niet in de hartenkoningin en het konijn met het zakhorloge in Alice in Wonderland? Nou dan!”
Een van de vele thema’s die dit werk rijk maken is het fenomeen tijd. Zo krijgt Aomame voor de periode dat ze moet onderduiken naar de moord op de Leider de monsterroman van Marcel Proust mee
Op zoek naar de verloren tijd. Het lezen daarvan valt haar niet mee. “Het is net of ik in een bootje zit en stroomopwaarts probeer te roeien. (...) Je krijgt er het gevoel van dat de
tijd onregelmatig heen en weer schommelt. Alsof het niet uitmaakt of eerst later komt en later eerst.” Proust wordt overigens om nog een andere reden ten tonele gevoerd. Tengo is naar
aanleiding van Een pop van lucht begonnen met het schrijven van een grote roman. Sterker nog, de wereld van 1q84, is de basis van zijn boek. Met andere woorden, het boek dat we nu lezen,
is het boek dat Tengo schrijft. Dat lijkt sterk op de hoofdpersoon van Op zoek naar de verloren tijd, Marcel. Deze begint namelijk aan het slot van de cyclus met het schrijven van een boek over
wat hem overkwam naar aanleiding van de sensatie tijdens het eten van een madeleinekoekje.
Het boek is een feest van de metaforen, waar Murakami zich soms wat overdadig van bedient. Maar nergens zijn ze verkeerd en hier en daar zijn het juweeltjes. Over dromen die vervliegen zodra je
wakker wordt: “Het zijn net diepzeevissen, die niet naar de oppervlakte kunnen komen omdat ze door het verschil in de druk van het water hun oorspronkelijke vorm zouden verliezen.” Of
wat te denken van deze. “Een zwerm mussen dwarrelde neer op de elektriciteitsdraden en hipte en hopte van draad naar draad alsof ze een partituur aan het schrijven waren.”
En dan zijn er natuurlijk nog de mooie zinnetjes. Erg veel waren het er niet moet ik bekennen, de stijl die Murakami hanteert is vrij zakelijk. Weinig opsmuk, maar zonder meer correct, efficiënt
en hier en daar sprankelend. Zoals hier: “Zijn bewustzijn drijft in het vruchtwater van zijn geheugen en vangt echo’s van het verleden op.” Of: “Als een oester op een scheepswrak, zo
onwrikbaar heeft die herinnering zich vastgezet op de wand van zijn geheugen.” En dan tot slot: “(Hij) drukte het gaspedaal van zijn geheugen in tot op de vloer.”
Tegen het einde van de trilogie denkt Aomame een manier te hebben gevonden waarmee ze weg kan komen uit 1q84, terug naar 1984. Maar ze wil dat samen met Tengo doen. Een vertrouweling vraagt
haar:
“Je zegt dat je ver weg gaat. (…) Hoe ver is dat?”
“Zo ver dat het niet in cijfers af te meten is.”
“Zoals de afstand tussen het ene mensenhart en het andere.”
Het mag geen verbazing oproepen dat Tengo en Aomame elkaar inderdaad uiteindelijk weer vinden. Tengo denkt eraan hoe lang hij op dit moment heeft gewacht. “Maar op datzelfde moment beseft hij
dat die twintig lange jaren hun realiteit al hebben verloren. In één ogenblik zijn ze verleden tijd geworden, in één ogenblik kunnen ze teniet worden gedaan.” Met andere woorden, we leven
uitsluitend in het nu, en dat nu is onze enige echte realiteit. Als ze op zoek gaan naar die doorgang weg uit 1q84, heeft Tengo alleen geld en zijn eigen roman bij zich.
Er is veel, heel veel, dat ik in deze uitvoerige leeservaring niet heb beschreven. En dat laat ik ook maar zo. De verbeeldingskracht van Murakami is dan ook zo onmetelijk groot, dat navertellen
onhaalbaar is. Het boek verklaren is een nog onmogelijker opdracht. Murakami’s proza is iets dat je moet ondergaan, min of meer als het leven zelf.
Toch zou ik dit werk niet op de eerste plaats zetten in het rijtje van diens boeken. Daarvoor zijn Kafka op het strand en De opwindvogelkronieken toch sterker. Hoewel dat qua omvang ook bepaald geen boekenweekgeschenkjes zijn, is het proza in die boeken toch gecomprimeerder, dringender
en noodzakelijker. In 1q84 wordt wel erg veel herhaald en de eerste 200 pagina’s van het derde boek verlopen heel erg gestaag. Het vergt enig doorzettingsvermogen die lezers van
bijvoorbeeld Marcel Proust niet vreemd zal zijn. Maar je krijgt er zeker iets moois en mysterieus’ voor terug dat blijft hangen.
Gelezen: juni 2012
Waardering: 8/10