De tien essays in deze bundel die over de titel gaan – één stuk handelt vooral over het onderwijs – geven een bijzonder aardige inkijk in het schrijfbedrijf dat Haruki Murakami heet. Vooral de reeks aan ogenschijnlijke toevalligheden die tot zijn schrijverschap hebben geleid, zijn erg interessant. Over zijn eerste roman – Luister naar de wind – is Murakami zelf bepaald niet te spreken. (Niet geheel ten onrechte. Ik las het en zal geen moeite doen er een leeservaring over te schrijven. Een onvoldragen en merkwaardig werk waar evenwel de kiemen van de latere meester al in verborgen zitten.) Die schreef hij in de nachten aan een keukentafel - in een periode dat hij vrijwel alle tijd kwijt was aan de jazzbar die hij exploiteerde -, ingegeven door een eenmalige innerlijke roep om eens een roman te schrijven, zonder enig idee te hebben hoe zoiets aan te pakken. Hij stuurde het ding in voor de debutantenprijs van het Japanse literaire tijdschrift Gunzo. Vanwege zijn eigen lage dunk van de roman vergat hij het min of meer, tot hij tot zijn eigen stomme verbazing te horen kreeg dat het boek voor de prijs werd genomineerd.
“Ik had niet eens een kopie gemaakt van het manuscript. Als het dus niet was genomineerd, zou het boek waarschijnlijk voor eeuwig verloren zijn gegaan. En wie weet had ik dan nooit nog een tweede roman geschreven.”
Gek genoeg is de dan dertigjarige Murakami er vanaf die nominatie van overtuigd dat hij de prijs gaat winnen. Wat inderdaad gebeurde. Verderop in het boek zegt hij het explicieter:
“Als ik die prijs niet had gewonnen, was ik waarschijnlijk geen romanschrijver geworden.”
Ook erg leerzaam zijn de uitweidingen over zijn manier van schrijven, het dagelijkse ritueel, het gegeven dat hij iets als een ‘writer’s block’ helemaal niet kent. Voor andere schrijvers absoluut vermakelijk om te zien hoe deze self-made en bijzonder succesvolle schrijver het aanpakt. Juist vermakelijk omdat Murakami nergens in dit boek iets predikt. Sterker nog, regelmatig benadrukt hij dat wat hij vertelt alleen voor hem van toepassing en geenszins ook voor anderen zo zou werken.
Iedere dag schrijft hij tien pagina’s.
“Gerekend in Japans ruitjespapier voor vierhonderd lettertekens. Dat komt overeen met ongeveer tweeënhalve schermpagina op mijn Mac.”
Tien pagina’s, niet meer en niet minder. Hij komt zo op ongeveer 1800 pagina’s in een half jaar. Murakami vertelt dat de eerste versie van zijn meesterwerk Kafka op het strand 1800 pagina’s telde, begonnen in april en voltooid in oktober. Na een weekje rust begint hij aan de eerste ‘omwerking’, of wat Murakami noemt: het hamerwerk. Dit omvat echt een ingrijpende aanpassing, omdat Murakami bij die eerste versie het verhaal
“improvisatorisch laat vorderen, zoals het in me opkomt, op goed geluk, zonder vooraf een plan te maken en zonder te weten hoe het zich zal ontwikkelen of hoe het zal eindigen. (…) Die schrijfwijze levert aardig wat tegenstrijdige en onlogische passages op.”
Na die eerste omwerking die één of twee maanden in beslag kan nemen, begint hij na een weekje rust aan de tweede omwerking.
“Ook nu herschrijf ik nog voortdurend. (…) Ik voeg bijvoorbeeld gedetailleerde landschapsbeschrijvingen toe en smuk de toon van de dialogen op.”
Daarna volgt een derde omwerking die meer naar corrigeren neigt. Vervolgens verdwijnt een boek een maand in de kast en uit het hoofd van de schrijver. In die tijd werkt hij aan een vertaling (hij vertaalt boeken vanuit het Engels) of hij gaat op reis. Na dit ‘besterven’ van het boek beziet hij de tekst weer met een frisse blik, en hier gaat ook de mening van zijn vrouw (die steevast zijn eerste proeflezer is) meespelen.
“Haar mening is voor mij, om het in muziektermen te zeggen, als een ‘referentietoon’.”
En pas dan is de roman klaar om naar de uitgever te gaan.
Kortom, een interessant boek, al vind ik het jammer dat hij een nogal kletserige stijl gebruikt. In zijn nawoord legt hij uit de stijl van de eerste essays hem niet beviel.
“Daarom koos ik bij wijze van proef voor een stijl die ik zou gebruiken als ik voor een publiek sprak. (…) Ik stelde me voor dat in een kleine zaal zo’n dertig à veertig mensen voor me zaten en herschreef alles met het idee dat ik die mensen op een zo vertrouwelijk mogelijke toon toesprak.”
Het went, maar deze extreem losse stijl had van mij niet gehoeven. Ook kan ik mij niet voorstellen dat de her- her- herschrijver Murakami een stijlfout als ‘en was hopeloos groen achter de oren’ over het hoofd zou zien.
Enfin, geen enkel boek is perfect, en dit boek ook niet. Maar leerzaam is het zeker en aan te bevelen voor iedereen die het schrijven serieus neemt.
(Gelezen: februari 2019)