Ouweland, Frans van den - Wat de jongen schuldig is aan de man

 

Dit boek – het tweede dat ik lees van deze auteur – is mij weer goed bevallen. Het roept nu niet een bandeloos gejuich bij mij op, maar eerder collegiale waardering. Die terughoudendheid komt voornamelijk vanwege het verhaal, dat ik typisch Nederlands wil noemen. Platvloerse situaties, een broeierig alcoholisch sfeertje dat de levensvreugde tempert, seks zonder genot en een noodlotzwanger gevoel, alsof alles naar een onvermijdelijke ondergang raast.

 

Hoofdpersoon, Wieland 'Ponchito' Dageling, wordt ontgroend op de hotelschool. Gelijktijdig met zijn medeslachtoffer Prosper haakt hij af als Juliette Zuidervloot, zijn kwade genius tijdens de ontgroening, hem en plein public in de ballen grijpt. Dit is de inleiding tot een lange reeks verwikkelingen waarin chantage, hoog spel met invloedrijke mensen en hoererij de boventoon voeren. Het geheel schuurt tegen het criminele aan, of duikt daar volop in. 

 

De tweede zin van het boek zet het kader voor waar dit verhaal mijns inziens werkelijk over gaat:

“Wie bepaalt waar liefde op moet houden of beginnen mag?”

Iets verderop zegt Wieland over zichzelf:

“Sympathie overschrijdt bij mij al snel de grens van het betamelijke.” 

Zo heeft Wieland een sadomasochistische verhouding met een oudere vrouw (Baby). Zij is de echtgenote van de ambassadeur, die hij aanvankelijk probeerde te chanteren. Daar tussendoor speelt zijn vriendschap met Prosper, waar een homo-erotische zweem overheen hangt. Maar diens moeder, Ramona Zangvogel, is ook verliefd op Wieland. Tegelijkertijd gaat hij stelselmatig niet in op de avances van Juliette. En als rode draad beschrijft Van den Ouweland een dramatisch verlopen jeugdvriendschap met Simon – ook hier met een homo-erotische ondertoon. 

“En weer zie ik Simon voor me, zijn lippen. Vijftien waren we geweest. Zijn kus op mijn mond. Waarom wilde hij dit?”

 

Nadat Simon hem had gekust, zei Wieland dat hij dacht geen homo te zijn. Je kunt het toch proberen, redeneerde zijn vriend. Toen Wieland voet bij stuk hield, zei Simon:

“Een verlangen waarover je onzeker bent, moet je een kans geven, dat is een jongen schuldig aan de man.”

De geschiedenis lijkt zich te herhalen met Prosper. Diverse keren benadrukt Wieland dat hij houdt van Prosper ‘als een vriend’. 

 

 

Gaandeweg de roman wordt duidelijk hoe diep deze jeugdvriendschap of jeugdliefde zijn sporen heeft nagelaten in het leven van Wieland. 

“Na het afscheid van Simon wilde ik uiteindelijk niets meer weten, hield op met luisteren. Ik nam een beslissing: mijn leven zou een blijvende zoektocht worden, zonder de wens iets concreets te vinden.” 

En toch is Wieland voornamelijk bezig om zin te geven aan zijn daden. Als hij de ambassadeur wil chanteren met compromitterende foto’s van diens vrouw, gaat het niet om de chantage of het geld: 

“Nee, de werkelijkheid met elkaar delen.” Het is “voor het goede doel. (…) mensen zelfredzaam maken is het streven.” 

Elders in het boek bedenkt hij waarom Juliette bij hem geen kans maakt, en wat Baby hem geeft:

“dat ik haar wil helpen, de erotiek tussen ons in dienst wil stellen van iets hogers, om het zin te geven. Alle liefde expliciet zin wil geven.”

Nobele beweegredenen dus voor behoorlijk twijfelachtige acties. 

 

Over Prospers familie hangt overigens een zwarte sluier, vanwege het verraad dat zijn vader, Markus, heeft gepleegd aan diens eigen vader. Prospers opa, een verzetsheld, had tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog enkele SA-leden omgebracht. Diens zoon, die hij in vertrouwen had genomen, gaf hem aan bij de politie, wat direct fusilleren tot gevolg had. Hierdoor gold bij Prosper thuis:

“Zwijgen, dingen stilhouden, gebeurd is gebeurd (…).”

 

Met geleend geld van Dirk Zuidervloot, de vader van Juliette, nemen Wieland, Juliette en Prosper het management over van Hotel Sterrennest. Ook hier regeert de straatvechtersmentaliteit van personeel en leiding en lijkt chaos te overheersen. Zuidervloot, een vriend van de ambassadeur, heeft een verborgen agenda. Achter Wielands rug om doet hij alles om het hotel te laten mislukken, zodat de jongen financieel aan hem gebonden zal blijven. Een uitbreiding van het hotel hangt af van de oude buurvrouw, mevrouw Visser. Als Wieland met haar gaat praten, onthult ze dat Zuidervloot haar geld heeft geboden om te blijven. Mevrouw Visser vraagt Wieland of ze hem er een plezier mee zou doen als we zou verhuizen.

“Ik bedoel, wordt u er zelf gelukkiger van?”

Alleen al daarom zou ze willen ingaan op zijn verzoek. Ook hier dus nobel gedrag om niet.

 

Wieland kan duidelijk geen afhankelijkheidsverbintenis aangaan met mensen, vanwege wat er met Simon is gebeurd. Maar ook Prosper heeft een flinke rugzak. Dat leidt tot een onverwacht dramatische apotheose, die ik graag de lezer laat.

 

Wat de jongen schuldig is aan de man is een bekwaam stukje vakwerk. Op een enkele taalslordigheid na, fonkelt het Nederlands op economische wijze en vlieg je door de pagina’s heen. Evenals in Het dorpsgericht laat de schrijver interpretatie, bedoeling en dergelijke volledig over aan de lezer. Kortom, de lezer wordt serieus genomen, en dat is erg prettig.