Peart, Neil - Roadshow, Landscape with Drums. A Concert Tour By Motorcycle

 

In het voorwoord bij dit boek uit 2006 legt Neil Peart uit dat de populariteit van Rush langzaam groeide. Hij herinnert zich dat de bandleden met enkele leden van de crew in het voorjaar van 1976 buiten aan het frisbeeën waren, toen ze merkte dat een groepje langharige mannen naar hen staarde.

“We exchanged looks, but kept throwing and catching. Then some of the watchers started yelling out our names, and calling others over, until there were dozens of people around us.”

Hij legt uit dat ze natuurlijk voor soortgelijke waardering concerten gaven. Maar met het groeien van de schare fans werd dit steeds minder leuk.

“(…) naturally you want people to admire your work, but not so much your walking around.”

 

Peart houdt niet van deze vorm van aandacht, hij voelt zich er ongemakkelijk onder. En voor veel popmuzikanten is dit de reden dat ze van het pad raken, en in alcohol of drugs vluchten. Hij kiest er dan ook voor om de drukte te ontvluchten. De ‘meets & greets’ laat hij doen door zijn bandleden, Alex Lifeson en Geddy Lee, die er veel beter tegen kunnen. Maar Peart zoekt steeds sterker zijn onafhankelijkheid en vrijheid. Vanaf de vroege jaren 80 gaat hij tussen concerten door fietsen, en later, vanaf 1994, pakt hij de motor. Dit verhaal, van het leven van de toerende musicus, heeft hij in Roadshow vastgelegd. Hier begon hij mee in de zomer van 1997, maar door de tragedie van het overlijden van zijn dochter en later zijn vrouw, werd dat project terzijde geschoven. 

“In fact, I set life aside for few years (…) and when I returned to touring with the band in 2002, (…) I was content just to do it – endure it, survive it, experience it.” 

Tijdens de toer ter gelegenheid van hun 30-jarig bestaan als band (in 2004), pakte hij het idee weer op. 

 

Het verhaal begint op 14 mei 2004 wanneer Peart vanuit huis naar zijn maatje Michael rijdt, om samen met hem per motor naar de plek te rijden waar hij met zijn bandleden de concerttour zal voorbereiden. Dat is het begin van een boeiende en inspirerende aaneenschakeling van gebeurtenissen en herinneringen. De lezer krijgt in vogelvlucht de volledige concertgeschiedenis van Rush voorgeschoteld, het vele werk achter de schermen. Zo beschrijft hij dat hij, voordat hij met de bandleden de repetities begint voor een concerttour, eerst zelf twee weken repeteert. 

“Geddy (de zanger) once joked, ‘You’re the only guy I know who rehearses to rehearse!’”

Als drummer moet je fysiek weer in vorm komen, voordat je de topprestatie kunt leveren van het spelen van 57 concerten van 26 mei (Nashville) t/m 1 oktober (Rotterdam) over twee continenten.

 

Peart vertelt zijn verhaal met veel flashbacks in de vorm van anekdotes, weetjes en achtergronden, tot volledige filosofische overdenkingen. Overweldigende landschapsbeschrijvingen, de kiem en ontwikkeling van zijn schrijverschap, vele ins & outs van de verhoudingen, vriendschap en rolverdeling tussen de bandleden.

“After thirty years together, the three of us guys at work had evolved a working relationship that was complicated and multileveled. It included being the best of friends, but was complicated by also being both creative collaborators and business partners. (…) We had learned to have fun together whenever we could, and to try to keep things light (…). Also, we had learned that too much familial closeness could create problems, and domestic dramas could affect the working relationship. So we had learned to balance our closeness with a certain necessary distance, and tended to keep a separation of home and work – of church and state, as it were.”

Een andere prachtige omschrijving van hun bijzondere chemie:

“We were like those long-married couples you see in restaurants; they know each other’s worst sides, and still prefer to stay together.”

 

Veel van zijn bekende uitspraken keren terug in dit boek, zoals:

“When I’m riding my motorcycle, I’m glad to be alive. When I stop riding my motorcycle, I’m glad to be alive.”

 

Heel herkenbaar vond ik de frustratie dat zoveel van de gedachtes die hij tijdens het motorrijden heeft, vervliegen: 

“I began to wish for some kind of voice-activated tape recorder so I could capture all that I was seeing and thinking.”

Dit idee schuift hij weer terzijde, omdat hij dan al die tapes zou moeten uitwerken. Bovendien “the more significant points seemed to get written down eventually, and if they occurred to me again a day or two later, they were probably the ones worth noting.” 

Ook super herkenbaar, een principe dat ik als schrijver al jarenlang hanteer: de overdenkingen die het via welke omwegen dan ook tot het papier weten te halen, zijn 'opschrijfwaardig'. Alle andere gedachten, observaties en filosofische traktaten mogen vervliegen. 

 

Meer dan in zijn andere boeken beschrijft Peart in Roadshow echt het reilen en zeilen binnen de band Rush. Hoe romantisch het allemaal mag lijken aan de buitenkant, het werken in een rockband als Rush, met de enorme schare fans over de hele wereld, is gewoon hard. Peart beschrijft alle activiteiten in de aanloop naar hun concerttour, waaronder het repeteren en de ‘generale repetitie’ in de zaal zonder publiek. Ze spelen dan het hele concert. Peart schrijft:

“It is a defining trait in my character and attitude toward performing that no audience is more unforgivingly critical than an imaginary one. (…) People sometimes misunderstand the difference between doing something for fun and doing it at the highest possible level (…) the difference between a pastime and a profession.”

Het streven van Peart naar perfectie is bijna obsessief. In zijn dagboek waardeert hij ieder concert in termen als ‘Good enough’, ‘Okay’, of ‘Could be worse’. Nooit is hij echt tevreden. Hij citeert in dit kader zijn grote voorbeeld, Buddy Rich:

“I have never reached a point in my career where I was totally satisfied with anything I’ve ever done, but I keep trying.”

Dat is ook deels waar zijn ongemak in het bijzijn van ‘fans’ vandaan komt.

“(…) the more praise I received, the more I felt like a hacker, a sham, a fraud.”

Hij vindt zichzelf niet bijzonder.

“I hit things with sticks – big deal.”

 

Over fans wijdt de schrijver ook uit. Een heldere analyse van het ‘fenomeen’ ontleent hij aan ‘Lila’ het boek van Robert M. Pirsig:

“Until you’re the celebrity you don’t see how spooky it is. They love you for being what they want to be, but they hate you for being what they’re not. There’s always this two-faced relationship with celebrity, and you never know which face will appear next.”

 

Ook in dit boek besteedt Peart weer veel woorden aan religie. Hij citeert veel van de boodschappen die kerken op grote borden plaatsen. Hoewel hij uiteindelijk weinig begrijpt van het merendeel van de Amerikanen, die echt geloven dat God de mens heeft geschapen ergens in de afgelopen 10.000 jaar, ziet hij in dat zijn ‘blustering’ niemand van gedachten zal doen veranderen.

“You can reason with people’s minds, but you can’t argue with their faith.”

Waar hij wel tegen ageert is fanatisme. De dwingende boodschappen voor kerken kunnen hem dan ook niet bekoren.

“Spiritual yearnings are natural to many people, and may give them solace or hope, but extremists of any stripe are not content with faith as armor; they must forge it into a sword.”

Perfect geformuleerd! Toch kan hij ook wel weer lachen om sommige boodschappen, zoals deze:

“God is dead – Nietzsche

Nietzsche is dead – God”

 

Na de dood van zijn dochter Selena (1997) vluchtte Peart met Jackie (zijn toenmalige vrouw) naar London. De Rush toer brengt hem nu voor het eerst weer terug naar de Britse hoofdstad.

“(…) my most recent stay in Europe, after Selena’s death, had been the worst six months of my life.”

Over deze maanden vertelt hij in dit boek iets uitvoeriger dan in Ghost Rider. “While Jackie withered and faded in unbearable, onconsolable grief, I grieved my own way, marching around London. (…) In February of 1998, we flew back to Canada, already knowing Jackie was riddled with cancer, a self-willed death sentence, and a few months later, she was gone, too.”

Zeven jaar later keert Peart dus weer terug. 

 

Los van de spanning om weer terug te keren naar London, is Europa niet zijn favoriete werelddeel voor het geven van concerten. Het fanatisme van de fans hier was heftiger dan in Noord-Amerika. In het verleden heeft hij regelmatig angstige momenten gekend, toen groepen fans hem en zijn bandleden na een concert belaagden. 

Ook deze concerttour doen zich weer de nodige vervelende incidenten voor. Een paar keer wordt de bus na het concert gevolgd door een auto met fans. Zijn veiligheidsmensen moesten dan de bus aan de kant zetten, om de volgers te laten weten dat hun actie niet op prijs wordt gesteld. 

Als Peart na het concert, zoals altijd, naar zijn bus rent, staat hij daar uit te hijgen van de inspanning van drie uur drummen. Dan ineens ziet hij dat een onbekende man naast hem in zijn bus staat. Deze vraagt Peart - terwijl hij een stapeltje Rush-LP's aanbiedt - om een handtekening en hij was helemaal uit Rusland gekomen daarvoor. Peart doorgaat de stadia van vriendelijk tot boos, terwijl de fan niet aflaat. Uiteindelijk komt iemand van de crew hem helpen, waarop Peart tegen de fan zegt: “You’re in my house. Get out!” Dit soort incidenten helpen hem niet Europa te waarderen. “I would never feel as ‘at home’ on that bus (…)”

 

 

Maar het voorbeeldige rijgedrag van de Europeanen helpt de drummer om dit continent toch iets beter te waarderen. Ook de restaurants en de kwaliteit van het eten wordt geprezen. Gaandeweg komen er steeds meer positieve ervaringen bij en uiteindelijk schrijft Peart in zijn dagboek:

“Europe has… seduced me.”

Met Italië weliswaar als dieptepunt, maar Zwitserland maakt alles goed:

“(…) the most civilized country in the world, and perhaps the most beautiful.”

 

Na 57 concerten in negen landen, voor 544.525 mensen, waarbij hij 257 paar drumsticks heeft versleten en 21.000 mijl op de motor heeft gereden, is dan eindelijk de laatste show in het Rotterdamse Ahoy. Direct daarna gaat hij met Carrie op vakantie in een Italiaanse villa aan het Comomeer.

“For three months I won’t feel like doing anything: no exercising, no writing, no motorcycling, and definitely no drumming. After forty years of banging on those pots and pans, it never hurts to put the drumsticks down for a while.”

 

Ja, een heer-lijk en heel rijk boek. Wederom. 

 

Gelezen: juli 2018