De kracht van muziek is de kern waar dit boek (uit 2004) over gaat. Neil Peart – wiens gehele oeuvre ik in één maand tijd heb verslonden (al las ik The Ghost Rider eerder) – vraagt zich aan het begin van 2003 af: ‘Wat nu?’ Het onverdraaglijke hartzeer om het plotselinge overlijden van zijn enige dochter, Selena (eind 1997), gevolgd door het overlijden van zijn vrouw Jackie (1998), is beter hanteerbaar geworden. Hij heeft een nieuw plek gevonden in Californië bij zijn nieuwe liefde, Carrie. En net als Selena, vraagt hij zich af nu het stof om hem heen enigszins is neergedaald: ‘Wat nu?’
Enkele belangrijke beslissingen moeten worden genomen: geeft hij toe aan het verzoek om weer een grote concerttour te doen met Rush? Dat is voor hem altijd een enorme aanslag op lichaam, lichaam en algeheel welzijn (“Playing a Rush concert is like running a marathon while solving equations.”). Wat doet hij met zijn huis aan een meer in het Canadese Quebec, waar in iedere hoek de herinneringen aan zijn vorige leven met Selena en Jackie op hem afkomen?
Omdat Carrie andere verplichtingen heeft, besluit Peart om de 'lege' week aan tijd te gebruiken om naar Big Bend National Park te gaan, tegen de Mexicaanse grens. Zo kan hij in alle rust nadenken over deze vraagstukken. Hij kiest voor deze reis de BMW Z-8 (uit zijn indrukwekkende verzameling sportieve auto’s) en neemt genoeg cd’s mee om naar te luisteren onderweg. De lezer wordt in 380 pagina’s getrakteerd op geschiedenisverhalen over steden en dorpjes die de schrijver aandoet op zijn trip.
“How could anyone ever be bored in this world, when there was so much to be interested in, to learn, to contemplate? (…) Somehow, understanding how the earth beneath my feet – or wheels – was created, helped to make me feel more at home there.”
De voornaamste muzikale invloeden vanaf zijn vroege jeugd komen voorbij van de Beach Boys, Frank Sinatra en The Who, tot aan Madonna en modernere bands.
Als de eerste cd van zijn jeugdheld, Sinatra, door de luidsprekerboxen schalt, beschrijft Peart hoe muziek hem meeneemt op korte reisjes door zijn geheugen:
“fractals of associations, threads reaching back through my whole life in ways I had forgotten, or had never suspected.”
Ruim 90 procent van de muziek die Peart noemt, is mij onbekend. Ik was blij dat hij op pagina 99 Pink Floyds Wish You Were Here noemt. Eindelijk iets waar ik in mee kan gaan.
In deze levendige autobiografie leert de lezer de achtergronden van de drummer Neil Peart kennen alsmede die van de schrijver en mens Neil Peart. Zijn eerste obsessie met drummen – die hem een leven lang zou bijblijven –, zijn status als ‘misfit’ op school, zijn opstandigheid, zijn eerste bandjes, eerste liefdes, de mensen die een goede of minder goede invloed op hem hadden, vriendschappen, zijn ontwikkeling als lezer van literatuur; alles (of dan toch heel veel) komt voorbij. Het wordt op een buitengewoon vermakelijke, humoristische en wereldwijze manier verteld. Over hoe hij ontdekt dat hij het tourleven – waarbij hij steeds verder van zichzelf en zijn omgeving vervreemd raakt – aantrekkelijker kan maken door tussen concerten in zijn eigen vervoer te kiezen. Te beginnen met de fiets in het midden van de 80-er jaren, en later – vanaf 1994 – met de motor.
Veelvuldig keert in Pearts overdenkingen het onderscheid terug tussen kunst en entertainment.
“If people only want to be diverted and distracted, rather than moved or inspired, then fakery will do just as well as the real thing.”
Na jaren in de business van de muziek te hebben rondgelopen, weet Peart wanneer iets echt is of nep. “When the music came from the calculating brain and not the desperate heart.” Of zoals Nick Hornby het formuleert: “Just make sure that whoever it is means it, that they’re burning up in their desperation to communicate whatever it is they want to say.” Volgens Peart gaat het in echte muziek over de intentie. Zangers moeten het menen wat ze zingen. Peart schrijft deze eigenschap in talrijke en bloemrijke superlatieven toe aan Frank Sinatra.
Een andere constante in het boek zijn de idiote fans, die zich aan hem opdringen en iets van hem willen. Het zijn vermakelijke anekdotes voor een buitenstaander, en een enkele keer ook voor Peart. Maar vaker dan hem lief is, krijgt hij te maken met gestoorde mensen die helemaal losgeslagen zijn van de realiteit en dan wordt het beangstigend. Zo werd Peart er regelmatig van beschuldigd dat hij Satanische boodschappen had verstopt in de songteksten van Rush. Toen dat zelfs een keer in een krant werd uiteengezet, voelde Peart zich genoodzaakt te reageren. In de brief schrijft hij dat hij geen boosaardige Antichrist is en dat hij zich op de Hogere Macht beroept: “If you don’t believe me, you can ask my mom!” De Hoogste Macht over de Hogere Macht, met een knipoog. Meesterlijk!
Nu ik alle boeken van Peart ken, stuit ik regelmatig op dezelfde verhalen. Hij herhaalt veel: incidenten, zegswijzen, citaten en wijsheden. Nergens werkte dat storend voor mij. Iedere keer had ik zoiets van: ach ja, dit ken ik, wat leuk om het nog eens te lezen. In dit boek vertelt hij bijvoorbeeld uitvoerig over zijn fietsreizen op het Afrikaanse continent (alleen zijn eerste boek, The Masked Rider, wat over zijn fietsavonturen gaat, heb ik niet gelezen). Hij beschrijft de volledige afwezigheid van luxe en de herwaardering van wat wij als ‘noodzakelijk’ beschouwen. Het afzien, fysiek en mentaal, is goed voor zijn eigen waarden, zo redeneert Peart. Wanneer hij besloten heeft tot nog een fietsavontuur in Afrika, vraagt een vriend hem waarom hij dat toch doet. Daar was geen eenvoudig antwoord op.
“I was always reminded of the old joke about the man who was asked why he kept banging his head against the wall, to which he replied: ‘It feels so good when I stop!’”
Vrijwel alles wat Peart zich herinnert, krijgt een positieve wending, wat bijzonder genoemd mag worden voor iemand die een bovengemiddelde hoeveelheid ellende te verwerken heeft gehad. Zelf formuleert hij het als volgt:
“(…) there was always a balance. I had been luckier than most, no question, but I had also been unluckier than most.”
Zo herinnert hij zich een zwempartij in zijn jeugd, waarbij hij naar een vlot in het midden van een meertje zwemt. Op het vlot zitten stoere jongens die hem pesterig ervan weerhouden op het vlot te klimmen. Bijna uitgeput en oververmoeid door de stress, moet hij de terugtocht aanvaarden, maar hij haalt het niet. Dankzij opmerkzame toeschouwers aan de kant, wordt hij gered en overleeft hij het incident.
Later begrijpt hij de druk en eisen van het tourleven met Rush beter:
“I learned how the pathogen of stress attacked the weakest areas, physically (…) and psychologically. In airplanes, and even onstage, I would be overwhelmed by a sudden wave of anxiety, a morbid sense of being trapped, isolated, and unable to escape, and it would take me straight back to the memory of that traumatic episode. I would simply feel ‘too far from shore’.”
Onvermijdelijk keert de tragedie van 1997 en 1998 terug in zijn vertelling. Zo vraagt hij zich af of hij ooit het avontuur van ouderschap nog eens zou aandurven met Carrie.
“Normally a parent’s natural fear is buffered by the equally natural reflex of disbelief – ‘it won’t happen to me’ – but I was no longer protected by that spurious defence.”
Het boek eindigt met de mededeling dat de volgende dag de R30-tour (30 jaar Rush) begint, dus die beslissing is genomen. Zijn oude huis aan het meer in Canada is verkocht, en hij heeft een nieuw optrekje laten bouwen aan een ander meer.
Mooiste zinnetje:
“(…) the distant blare of a train’s air horn dopplering away in the night (…)”
Gelezen: juli 2018