Reve, Gerard - Lieve jongens

Als je van de pak ‘m beet twintig romans van een auteur er hooguit drie of vier echt onsterfelijk mooi vindt, mag je dan nog zeggen dat je die auteur bewondert? Wanneer zestien van zijn romans eigenlijk nooit veel hoger scoren dan een zeven op een schaal van tien, en enkele echt in de onderste regionen van je waardering bungelen, in hoeverre vind je de maker ervan dan nog werkelijk een groot schrijver?

Deze vragen – of varianten daarvan – schoten mij regelmatig door het hoofd tijdens het lezen van Lieve Jongens. Het was de afsluitende leeservaring van een periode Reve, naar aanleiding van het verschijnen van diens biografie door Nop Maas. Tussen het lezen van deze drie lijvige delen door, wilde ik enkele romans van onze geliefde volksschrijver – die in de loop der tijd aan mijn aandacht waren ontsnapt – alsnog tot mij nemen.  Ik had hem lief bekoorde mij nog het meest, waarschijnlijk omdat dit meer een brievenbundel is dan een roman. De stille vriend, die ik als opwarmertje voor de toen nog te verschijnen biografie las, irriteerde mij vooral. En als ik eerlijk ben, raakt ook Lieve Jongens nergens aan de grootheid van Reve, die in mijn beleving nagenoeg mythologische proporties heeft aangenomen. Al valt daar uiteraard meer over te zeggen.

Vooropgesteld: Op weg naar het einde en Nader tot U blijven voor mij ongekend mooi blinkende parels. En ook de meeste van zijn brievenbundels scoren hoog op mijn ranglijst van geliefde boeken. Wellicht vormen zijn brieven uiteindelijk Reves echte meesterwerk. De eerste honderd pagina’s van Lieve Jongens daarentegen waren voor mij een bezoeking. Het bestaat weer geheel uit hetzelfde oeverloze geleuter over het veroveren van jongens met blonde kontjes, uit de mond van een obsessief geile ‘ik’, dat ik al in zoveel van die matige romans heb gelezen. Niets nieuws onder de zon, dus.

 

Toch begon het mij, hoe verder ik vorderde in het boek, steeds helderder te dagen welk een getourmenteerd mens Gerard Reve moet zijn geweest. Met het laatste deel van de biografie nog in het achterhoofd, werd mij steeds duidelijker dat het schrijven voor Reve een overlevingsstrategie was. “Het was de vraag of het heel veel verschil uitmaakte: je voor je kop schieten – of vergif nemen – of schrijven wat ik schreef. Ik kon schrijven en mij niet voor het hoofd schieten, en ik kon mij voor het hoofd schieten en niet schrijven. Ik kon ook niet schrijven en mij niet voor het hoofd schieten, maar ik had het gevoel dat die mogelijkheid niet in aanmerking kwam. Ik kon ook eerst schrijven en mij pas later voor mijn kop schieten. We zouden wel zien.”

Ook begreep ik uiteindelijk Reves nagenoeg onnavolgbare geloofsbelijdenis beter, gaandeweg dit boek. Dat is grotendeels te danken aan de bijzonder inzichtelijke analyses van zijn biograaf, Nop Maas. Het voortdurend plengen van zijn liefdesvocht, als hoogste eerbetoon voor zijn schepper, is een oprechte vorm van devotie. “De aardse zwaarte liet mij heel even los, voor een oneindig hoge maar ook oneindig korte vlucht, waarna ik wederom sterfelijk was als voorheen.” In veel mystieke of spiritueel georiënteerde levensbeschouwingen, speelt seks deze eerbiedwaardige rol van devotie en verering van het hogere. Dat wij er in onze maatschappij zo’n taboe van hebben gemaakt, of het in ieder geval hebben beklad met begrippen als vies, onrein en verderfelijk, is puur te danken aan de machtswellust van de kerk. Heerschappij over de mens verkrijg je alleen door heerschappij over het hiernamaals te verkondigen. En om die heerschappij geloofwaardig te krijgen onder de massa, verkoop je angst en bestempel je de meest basale driften als godslasterend of verwerpelijk. Godlof zijn de tijden in dat opzicht ten goede veranderd, en oogst een paus die denigrerende opmerkingen over homoseksuelen meent te mogen maken voornamelijk hoon.

 

En dan is er uiteraard nog de kwestie van Reves weergaloze stijl. Van zijn verhalen, als ze die naam al verdienen, kun je zeggen wat je wilt, ze zijn geschreven in een stijl die ik eigenlijk alleen maar door Jeroen Brouwers geëvenaard zie. (Ik weet dat dit appels met peren vergelijken is, maar ook van die vruchten kun je zeggen dat je ze beide erg lekker vind, al zijn ze geheel anders.) Bij een zin als “(…) mijn hart ligt weerloos open voor wie het wonden wil (…)” doet voor mij geen enkele context – hoe zwak ook – meer ter zake. Schoonheid omwille van de schoonheid is mij immer welkom. Dat hij qua thematiek voortdurend in hetzelfde kringetje bleef ronddarren, wist Reve zelf ook wel: “Ik wist niet, op dat ogenblik, dat ik het misschien al wel twintig keer verteld had. De liefde was altijd weder nieuw.”

Rest mij de vraag die ik aan het begin van deze leeservaring te berde breng. Waar ik nog de vraag aan kan toevoegen: bewonder ik deze schrijver anno 2012 uit mededogen of werkelijk om zijn literaire prestaties? Misschien doet het antwoord op al deze vragen niet meer zo ter zake, nu ik beter begrijp dat Reve authentiek was. Dat al zijn geschrijf, ook het zwakke in literair opzicht, absolute noodzaak was.

 

Er zijn boeken die eenvoudigweg geschreven móésten worden. Daarbij denk ik onder veel meer aan Hoe heette de hoedemaker van Loekie Zvonik of Skallagrigg van William Horwood. Lieve Jongens is niet zo’n noodzakelijk boek in mijn ogen. Maar wel maakt het deel uit van een oeuvre dat in zijn geheel uit een oprechte noodzaak is geboren.

Gelezen: december 2012