Walsch, Neale Donald - Conversations with God, Book One

 

 

Hoe ouder ik word, hoe duidelijker ik zie dat ‘truth is in the eye of the beholder’. Dat wat wij individueel voor de waarheid houden, ís de absolute waarheid… voor dat individu. Niets meer en niets minder. Waarom zou er een universele waarheid moeten zijn? 

 

Reeds in de tweede alinea van zijn introductie schrijft Walsch dat “This book was not written by me”, het is hem overkomen. Dat jij het nu leest, voegt hij toe aan de lezer, maakt dat het ook jou overkomt, “for we are all led to the truth for which we are ready.” Eigenlijk vraagt hij hier aan de lezer ontvankelijkheid voor zíjn waarheid, namelijk dat in het voorjaar van 1992 God via hem begon te praten met de lezer. In een boze bui omtrent alles wat misliep in zijn leven, schreef Walsch een brief aan God, waarin hij diverse bittere en onbeantwoordbare vragen stelde. Net toen hij de pen wilde neerleggen, bleef zijn hand boven het papier hangen “as if held by some invisible force. Abruptly, the pen began moving on its own.” Dit is het gedenkwaardige begin van ongewone dialoog met een entiteit die hij God blijft noemen. Walsch benadrukt dat hij niet zozeer aan het schrijven was, maar dat hij eerder opschreef wat hem werd gedicteerd.

 

De daaropvolgende 200 pagina’s vormen een aaneenschakeling van zienswijzen en werkelijkheden met een ongelooflijke diepgang en van een verregaande betekenis en nauwelijks te bevatten consequenties voor hoe wij tegen het leven aan zouden kunnen kijken. Op iedere pagina heb ik meerdere zinnen onderstreept, terwijl ik mij beheerste. Anders had ik het hele boek onderstreept. Zinnen die mij op het puntje van mijn stoel brengen en waarvan ik de strekking tot in al mijn vezels voel en ervaar. Helemaal als je ontvankelijk bent voor de gedachte dat God of hoe zij/hij ook mag heten daadwerkelijk aan het woord is hier. Wie of wat God is, wordt ook veelvuldig uiteengezet in een context die met iedere pagina begrijpelijker wordt. Daar kom ik verder in deze leeservaring nog op terug. Al in het begin wijst ‘God’ op de beperkingen van het gesproken of geschreven woord. 

“My most common form of communication is through feeling. Feeling is the language of the soul. (…) I also communicate with thought. (…) In addition to feelings and thoughts, I also use the vehicle of experience as a grand communicator. (…) Words are really the least effective communicator. (…) Now the supreme irony here is that you have all placed so much importance on the Word of God, and so little on the experience.”

 

De ontvankelijke lezer krijgt talloze kijkjes in de keuken van de schepping die volkomen uit de pas lopen met wat ons door de diverse godsdiensten wordt geleerd. Bijvoorbeeld:

“If you believe that God is the creator and decider of all things in your life, you are mistaken. God is the observer, not the creator. (…) You are living your life the way you are living your life, and I have no preference in the matter. (…) I do not care what you do, and that is hard for you to hear.”

 

Het is ook evident waar Jan Geurtz voor zijn prachtige boek Verslaafd aan liefde zijn inspiratie vandaan heeft gehaald. In zijn uitleg over de twee belangrijkste emoties, liefde en angst, komt Geurtz’ volledige boek voorbij. Maar in zulke kristalheldere taal:

“Fear wraps our bodies in clothing, love allows us to stand naked. Fear clings to and clutches all that we have, love gives all that we have away. Fear holds close, love holds dear. Fear grasps, love lets go. Fear rankles, love soothes. Fear attacks, love amends.”

 

Het is onmogelijk om in de lengte van één leeservaring recht te doen aan de rijkdom van dit boek. Wat in ieder geval genoemd moet worden is de rode draad, namelijk wat volgens ‘God’ ons levensdoel is, al wordt nergens over een ‘doel’ gesproken. “To experience the full glory of Who you Really Are”. Om dit met de ontoereikendheid van woorden helder te maken voor ons beperkte bevattingsvermogen, legt ‘God’ uit hoe in het begin ‘All That Is’ de eigen grootsheid alleen als een concept kon bevatten, maar het niet kon ervaren. Terwijl het (All That Is) zichzelf juist wilde ervaren. Dat was niet mogelijk, omdat zelfs het concept ‘grootsheid’ relatief bleef. All That Is could not know what it felt like to be magnificent unless that which is not showed up. In the absence of that which is not, that which IS, is not. (…) The one thing that All That Is knew is there was nothing else. And so it could, and would, never know itself from a reference point outside of itself.”

‘God’ legt uit dat ‘All That Is’ zich vervolgens opdeelde in ‘that which is this’ en ‘that which is that’.  

“For the first time this and that existed, quite apart from each other. (…) It is the nothing which holds the everything. It is the non-space which holds the space. It is the all which holds the parts.”

“Those who believe that God is All That Is and All That Is Not, are those whose understanding is correct.”

Door het hier en het daar te creëren, het bestaande en het niet-bestaande, het dit en het dat werd het voor God mogelijk zichzelf te kennen. Relativiteit was het grootste geschenk dat God zichzelf ooit had gegeven. Dit is niet eenvoudig. Voor mijzelf leg ik het als volgt uit: Iemand die alleen het licht kent, zal geen begrip hebben van duisternis. Daardoor blijft het licht zonder context en dus nietszeggend. Alleen wanneer licht bestaat naast duisternis, zal het betekenis krijgen en kan het ook als licht worden ervaren. Licht zonder duisternis is niets, zoals ook duisternis zonder licht niets is. Pas wanneer het tegendeel ook bestaat, kunnen licht en duisternis als zodanig worden ervaren, eerder niet.

“From the No-Thing thus sprang the Everything.” Vanaf deze diep spirituele gebeurtenis werd tijd gecreëerd. Om liefde te kunnen ervaren moest het tegenovergestelde ook bestaan, angst. “In the moment fear existed, love could exist as a thing that could be experienced.”

Door dualiteit te creëren, licht en duister, liefde en angst werd ervaring mogelijk. 

“My divine purpose in dividing Me was to create sufficient parts of Me so that I could know Myself experientially. (…) My purpose in creating you, My spiritual offspring, was for Me to know Myself as God. (…) Thus it can be said (and has been, many times) that My purpose for you is that you should know yourself as Me.”

Hier klinkt in mijn achterhoofd de beroemde dichtregels van Willem Kloos: “Ik ben een God in ´t diepst van mijn gedachten.” De ‘God’ in dit boek van Walsch gaat nog verder in het Yin/Yang-Zwart/Wit denken. Want de vraag is, waarom wij dit allemaal niet meer weten, dat wij allen delen van ‘God’ zijn. Dat wij allen tezamen God zijn. 

“You cannot experience yourself as what you are until you’ve encountered what you are not. (…) It is by that which you are not that you yourself are defined. (…)” 

Om zover te komen dat de ‘spiritual offspring’ van God zichzelf zou kunnen ervaren, moest het dus eerst ervoor zorgen dat het zou vergeten Wie het Werkelijk Was. 

“Upon entering the physical universe, you relinquished your remembrance of yourself. (…) Your job on Earth, therefore, is not to learn (because you already know), but to re-member Who You Are.”

 

De diepgang die ik hier tegenkom, heb ik nog nergens eerder gezien. Sommige passages moest ik wel drie of vier keer lezen voordat de werkelijke strekking ervan tot mij wilde doordringen. Het hele concept van het contrast – dat je het licht pas kunt ervaren als je het duister kent – sloeg bij mij in als een bom. 

“A thing cannot exist without its opposite, except in the world of the absolute. (…) In the absoluteness there is no experience, only knowing.”

 

Aansluitend op het voorgaande legt ‘God’ uit dat wij mensen scheppende wezens zijn. “All of life exists as a tool of your own creation, and all of its events merely present themselves as opportunities for you to decide, and be, Who You Are.”

Tot aan bijna het halsstarrige toe, houdt ‘God’ vol dat alles wat wij ervaren, alles wat ons overkomt, voortkomt uit onze eigen keuzes. “They are all of your own creation. (…) So long as you entertain the notion that there is something or someone out there ‘doing it’ to you, you disempower yourself to do anything about it. Only when you say ‘I did this’ can you find the power to change it.”

Hier schreef ik in de kantlijn de naam: Imre Kertesz. Diens roman Onbepaald door het lot is hier een ijzersterk voorbeeld van. Het gaat erom dat wij zelf de volledige controle hebben over wat de gebeurtenissen in ons leven met ons doen. Hierin maken wij voortdurend keuzes. 

 

Schrijvend aan deze leeservaring ben ik op dit punt pas op pagina 36 van het boek gekomen. Het is erg moeilijk om de werkelijk overweldigende diepzinnigheden waar dit boek van uitpuilt, nu terzijde te leggen. Maar als ik dat niet doe, wordt dit een veel te lange boekbespreking. Daarom in vogelvlucht nog slechts enkele voorbeelden hiervan:

Het hele concept van ‘goed’ en ‘slecht’ hebben wij mensen zelf verzonnen. “I have never set down a ‘right’ or ‘wrong’, a ‘do’ or a ‘don’t’. (…) You are the only one who can assess how well you are doing. (…) ‘Rightness’ or ‘wrongness’ is not an intrinsic condition, it is a subjective judgement in a personal value system.”

Dit volgt automatisch op de noodzaak van het bestaan van de dualiteit: liefde/angst enzovoort. Noch liefde noch angst zijn verbonden met een oordeel, zij bestaan eenvoudigweg naast elkaar opdat wij mensen kunnen ervaren. En als je deze gedachte voortzet, kom je erop uit dat alles goed is. Of nee, beter: alles is! Het is niet goed of slecht, het is! En dat is goed. Hierin zit de kern van acceptatie. 

“I do not love hot more than cold, high more than low, left more than right. It is all relative. It is all part of what is. (…) Everything is ‘acceptable’ in the sight of God, for how can God not accept that which is? To reject a thing is to deny that it exists. (…) Your ideas about right and wrong are just that – ideas.”

 

Een andere denklijn gaat richting de wensen van God. Zij/Hij benadrukt “I require nothing.” Haar wensen zijn drievoudig:

“I desire first to know and experience Myself, in all My glory – to know who I am. (…) Second, I desire that you shall know and experience Who You Really Are (…). Third, I desire for the whole life process to be an experience of constant joy, continuous creation, neverending expansion, and total fulfillment in each moment of now. (…)”

“My joy is in your freedom, not your compliance.”

 

Over hoe wij onze eigen werkelijkheid creëren, staat dit boek ook vol met onvoorstelbare parels. ‘God’ zegt: “What you resist persists, and what you look at disappears”. Met andere woorden: waar je je tegen verzet zal volharden en wat je onder ogen ziet, verdwijnt. Zij/Hij licht het toe:

“You cannot resist something to which you grant no reality. The act of resisting a thing is the act of granting it life. When you resist an energy, you place it there. The more you resist, the more you make it real – whatever it is you are resisting.”

‘Verlossing’ of geluk ligt dus besloten in volledige acceptatie van de werkelijkheden die zich aan je voordoen. Zo lees ik dit tenminste.

 

Liefdesrelaties komen ook aan bod, en ook hier las ik wederom buitengewoon wijze woorden. Zoals: “Most people enter into relationships with an eye toward what they can get out of them, rather than what they can put into them. (…) The purpose of relationship is not to have another who might complete you; but to have another with whom you might share your completeness. (…) Your focus upon the other is what causes relationships to fail. (…) The most loving person is the person who is Self-centered. (…) If you cannot love your Self, you cannot love another.”

 

Ik moet mijzelf nu echt een halt toeroepen. Twee details tot slot:

Een waardevol detail is dat Neale Donald Walsch in zijn acknowledgements als laatste Robert Heinlein noemt, “whose visionary literature has raised questions and posed answers in ways no one else had dared even approach.” Heinlein is mijn held, inderdaad, een pionier die ons zonder doelbewuste intenties terugleidt tot vroegere, waardevoller, zienswijzen. 

Ten slotte noem ik nog de opdracht, waar de verwondering voor mij als lezer al direct begon. Aan zijn moeder (Anne M. Walsch – al zal ze ongetwijfeld een meisjesnaam hebben gehad) en zijn vader (Alex M. Walsch) draagt Neale dit bijzondere boek op. De laatste regels bij de opdracht aan zijn moeder luiden: 

“Mom was

my first meeting

with an angel.”

 

Dit boek heeft mij, evenals de twee volgende delen, heel erg diep geraakt. Het is als een harde slag op een gong of klankschaal die nog heel erg lang in mijn innerlijk zal blijven resoneren. 

 

Gelezen: april 2016