Lewis, C.S. - Perelandra

Out of the Silent Planet

That Hideous Strength

 

De verteller, die Lewis heet, opent dit tweede deel uit The Cosmic Trilogy. In deel 1 – Out of the Silent Planet – kwam hij voornamelijk in het slothoofdstuk en het postscriptum aan het woord. Hij loopt vanaf het Worchester treinstation naar het huis van Dr Elwin Ransom. Het blijkt geen gewone wandeling. Direct al confronteert de schrijver de lezer met het goed-versus-kwaad-thema. Angst grijpt Ransom bij iedere stap bij de keel en stemmen manen hem om te keren. Meer dan eens besluit hij dan ook zijn wandeling niet voort te zetten. Maar iedere keer krijgt hij – waarschijnlijk van de eldila, de engelen die we nog kennen uit deel 1 – net voldoende moed en doorzettingsvermogen, en bereikt hij uiteindelijk zonder kleerscheuren het huis van Ransom. 

 

Ransom, die iets later arriveert, vertelt Lewis waarom hij hem heeft uitgenodigd. Van hogerhand heeft Ransom de opdracht gekregen naar Perelandra te komen, de planeet die wij kennen als Venus. Wat hij daar moet doen, weet ook hij niet. In zijn huis ligt een kist van een onbekend materiaal, waarmee hij door de Oyarsa van Malacandra (een soort van aartsengel van Mars) naar Perelandra zal worden getransporteerd. Hij heeft Lewis nodig om hem te helpen bij zijn vertrek en bij zijn eventuele terugkomst. Het klinkt als een hele gewichtige opdracht, maar Ransom maakt zich geen illusies: “One never can see, or not till long afterwards, why any one was selected for any job. And when one does, it is usually some reason that leaves no room for vanity.”

 

Ruim een jaar nadat Lewis de kist heeft zien vertrekken keert het ding met daarin Ransom terug. Ransom vindt het erg koud op aarde en hij bloedt aan zijn hiel. Maar verder is hij in topconditie. Als hij is geacclimatiseerd vertelt hij zijn verhaal. Al aan het begin maakt Ransom duidelijk dat woorden tekort schieten om veel van zijn ervaringen adequaat te beschrijven: “The reason why the thing can’t be expressed is that it’s too definite for language.”

 

De lezer wordt in een ellenlange beschrijving gestort van hoe Venus er onder dat mysterieuze wolkendek uit ziet, drijvende eilanden in een onmetelijke oceaan, kleuren, geuren, een paradijselijk stuk vasteland enzovoort enzovoort. Na een pagina of 40 beschrijving ontmoet Ransom The Green Lady, een menselijke vrouw die in eenzaamheid leeft in afwachting van The King, haar gemaal. Waar hij is, blijft onbekend. De dialogen met haar zijn mooi en intrigerend. Haar belevingswereld is volkomen blanco, en ze begrijpt weinig van de woorden die Ransom gebruikt. Als hij bijvoorbeeld vraagt naar haar afkomst, wie haar moeder was, antwoordt ze: “I have a mother? What do you mean? I am the Mother.” En steeds als ze begrijpt wat Ransom bedoelt, reageert ze met de uitroep: “Oh, how young I have been. I see it now. I have grown older.”

 

Na verloop van tijd wordt het duidelijk. The Green Lady is op Venus om het begin van een nieuwe mensheid te initiëren, samen met The King. Zij zijn als het ware Eva en Adam, de eerste mensen. Venus staat – anders dan het veel oudere Malacandra – aan het begin van een evolutionaire sprong. De plaats waar we ons bevinden is een soort Hof van Eden. Ze mag overal verblijven van Maleldil (de Schepper), behalve op het vasteland, The Fixed Land.

“‘He does not wish us to dwell there. We may land on them and walk on them, for the world is ours. But to stay there to sleep and awake there…’ she ended with a shudder. (…) But He is not telling me why he had forbidden it to us.’” 

 

Het vasteland op Perelandra is vergelijkbaar met de Boom der Kennis in ons aardse Edenverhaal. Op de slang, de duivel, hoeven we dan ook niet lang meer te wachten. Vanuit de hemel valt een raar object in het water. Het blijkt een ruimteschip met daarin Weston, de antagonist uit het eerste deel. Hij blijkt een nieuwe missie te hebben, anders dan het veroveren van andere werelden om het voortbestaan van de mensheid te redden, waarmee hij in deel 1 slechte sier maakte.

“To spread spirituality, not to spread the human race, is henceforth my mission. I worked first for myself; then for science; then for humanity; but now at last for Spirit itself I might say, (…) the Holy Spirit.”

Gaandeweg zijn monoloog krijgt megalomanie de overhand over Weston:

“I know now that I am the greatest scientist the world has yet produced. I’ve been made so for a purpose. It is through me that Spirit itself is at this moment pushing on to its goal.”

 

Ransom waarschuwt Weston voor de duivel. Die, zegt hij, is ook een spirit. Daar reageert Weston op in woorden die mij eigenlijk wel aanspreken, al zal de schrijver eerder hebben bedoeld dat het bij de lezer antipathiek overkomt:

“‘It is a most interesting thing in popular religion, this tendency to fissiparate, to breed pairs of opposites: heaven and hell, God and Devil. I need hardly say that in my view no real dualism in the universe is admissible. (…) Your Devil and your God are both pictures of the same Force.”

Later windt Weston er helemaal geen doekjes meer om:

“I, Weston, am you God and your Devil. I call that Force into me completely…”

Vanaf dat moment is Weston in bezit genomen door de duivel. 

 

Er ontspint zich een tweestrijd tussen Weston en Ransom om The Green Lady. Weston/de Duivel wil haar ertoe overhalen de regel omtrent The Fixed Land te breken en er een nacht door te brengen. Hij werkt toe naar een zondeval. Ransom probeert Weston te ontmaskeren als een valse profeet, iemand met slechte intenties die niets anders ten doel heeft dan Venus aan het begin van haar mensheid in zonde, angst en verderf te storten. Dit onderdeel in het boek duurt heel erg lang, en hoewel het erg mooie dialogen en een slim intellectueel steekspel oplevert, had dit wel korter gemogen. Weston, die er dood uitziet, maar toch praat, wordt de Un-man genoemd. 

 

Ransom begrijpt eindelijk waarom hij naar Venus is gestuurd. Hij moet de duivel tegenhouden en een herhaling van de aardse zondeval voorkomen. Hoewel hij het moeilijk te accepteren vindt, begrijpt hij dat hij ‘Maleldils representative’ is, zoals de Un-man de vertegenwoordiger is van de hel. Dit deel van het boek lijkt sterk op wat C.S. Lewis in The Screwtape Letters probeert; het polariseren van het slechte ten opzichte van het goede.

Veel stukken zijn in een moeilijk navolgbare Bijbelse taal geschreven. Uiteindelijk besluit Ransom dat zijn strijd met de duivel niet beslecht kan worden in een spirituele worsteling, maar dat het aankomt op een fysiek gevecht. Hij besluit het lichaam van Weston definitief te vernietigen, zodat de Un-man niet langer een stem heeft. 

 

Na een langdurig gevecht overwint Ransom – uiteraard. Hij raakt verdwaalt in de volstrekt duistere, ondergrondse krochten van Venus, en wordt op symbolische wijze herboren als hij weer bovengronds komt. Nadat hij is hersteld van zijn vele wonden, is de enige wond die hij overhoudt aan het zware fysieke gevecht een bloedende hiel, waar de Un-man hem gebeten heeft. Zijn enige stigma. 

 

Ransom beklimt – gedreven door een innerlijke roeping – een berg. Eenmaal daarboven treft hij daar de Oyarsa van Malacandra en die van Perelandra. Zij kondigen aan dat die dag The Green Lady en The King hun plaats op hun rechtmatige troon zullen innemen. 

 

Ransom kan geen weerstand bieden aan de verleiding en probeert toch de ware natuur van Maleldil en van de Oyarsa’s te achterhalen. Maar het heeft weinig zin:

“There are no holding places in your mind for an answer to that.”

Een prachtige manier om de ontoereikendheid van ons intellect in dit kader te formuleren. The King, die vanaf hier Tor-Oyarsa-Perelendri wordt genoemd, of kortweg Tor, eert Ransom om wat hij heeft gedaan.

“For it seems to us that Maleldil sent you into our world at that day when the time of our being young drew to its end, and from it we must now go up or go down, into corruption or into perfection.”

 

Als Ransom de zin van alles tracht te achterhalen, vraagt hij:

“To what is all driving? Wat is it the beginning of?”

Tor antwoordt: “The beginning of the Great Game, of the Great Dance.”

De aanwezige eldila lichten dit toe:

“We speak not of when it will begin. It has begun from before always. There was no time when we did not rejoice before His face as now. The dance which we dance is at the centre and for the dance all things were made.”

Het is het begin van een gebed dat vijf volle pagina’s in beslag neemt. Iedere alinea eindigt met de mantra: ‘Blessed be He!’ 

De missie is geslaagd en aan het slot moet Ransom afscheid nemen van alles en iedereen op Venus. 

 

Perelandra is een bijzonder boek, al staat het evangelische erin mij tegen. Ik geloof eerder in het complementaire van het goede en het kwade, dan dat alles 100% goed zou moeten zijn. Dat wordt saai en irritant. Dus, als altijd, leg ik de boodschap van Lewis naast mij neer en verwonder mij over zijn inspanningen om zijn zoektocht naar zingeving in literatuur te vangen. Dat waardeer ik ten zeerste. 

 

Dat je hier en daar als lezer even moet doorbijten om de tekst tot je te nemen, zij Lewis vergeven. Stijl is iets persoonlijks en de zijne sluit niet naadloos aan op mij als lezer. Voor het overige is het een mooi symbolisch verhaal dat uitnodigt tot nadenken. En alleen dat al is iets wat lang niet alle boeken in zich hebben. 

 
Gelezen: augustus 2014