De jeugd van Tsukuru Tazaki wordt gekenmerkt door de hechte vriendschap in een vriendengroep, drie jongens en twee meisjes. Al zijn vrienden hebben een kleur in hun naam. De andere jongens heten
Akamatsu (Rodeden) en Omi (Blauwezee), de meisjes heten Shirane (Wittewortel) en Kurono (Zwarteveld). Alleen zijn naam, Tazaki (Veelpunt), bevatte geen kleur. De vier met kleurnamen worden alleen
met die kleur aangesproken, Witje, de Blauwe, de Rooie en Zwartje. Via flashbacks wordt duidelijk hoe belangrijk deze vriendengroep was voor Tsukuru.
Kleuren lopen als een leitmotiv door deze prachtige roman van Murakami.
“Hij leek alles te zien door een speciaal filter, dat de kleuren anders makte dan hij tot dan toe gewend was.”
Namen spelen dus ook in dit boek weer een belangrijke rol.
“Eerst had hij een naam gekregen. Daarna waren zijn bewustzijn en geheugen ontstaan, en daarna pas zijn zelfbesef.”
Tsukuru heeft geen hoge pet op van zichzelf:
“Alles aan hem was gemiddeld. Alle kleuren waren flets.”
Hij vroeg zich voortdurend af waarom de anderen hem in hun groepje hadden opgenomen. Wat was zijn bijdrage aan deze 'perfecte vijfhoek'?
Als hij gaat studeren in Tokyo wordt hij van de ene op de andere dag verstoten uit de groep. Hij is niet meer welkom en de vier anderen willen niets meer met hem te maken hebben. Hij heeft geen idee waarom dat is en hij heeft niet de moed om ernaar te vragen.
Het heeft er vanaf de buitenkant bezien alle schijn van dat Tsukuru deze nogal drastische gang van zaken redelijk onbewogen incasseert. Wel wordt duidelijk dat het leven zijn eenvoud heeft verloren. Die eerste jaren tijdens zijn studie denkt Tsukuru bijvoorbeeld aan weinig anders dan aan de dood.
“Net zoals die figuur uit de Bijbel die door een walvis was opgeslokt en een tijd in diens buik had geleefd, was Tsukuru in de maag van de dood gevallen en had hij een tijdlang moeten doorbrengen in die donkere, verstikkende holte waar dag en nacht niet bestaan.”
Tijdens zijn studie maakt hij na geruime tijd een nieuwe vriendschap met Fumiaki Haida, Haida betekent Asveld, dus grijs. Weer een kleur.
We volgen Tsukuru tijdens zijn studiejaren, wat enkele prachtige verhalen en personages oplevert, die mij zo nu en dan aan de sfeer uit Kafka op het strand doen denken. Zoals de figuur van de oude jazzpianist, Midorikawa (Groenebeek), die een surrealistisch verhaal vertelt over het doorgeven van de dood aan hem via een bepaald teken. Midorikawa kon de kleurige aura’s rond personen onderscheiden, waaruit hij kon opmaken of iemand al dan niet geschikt was om het teken van hem over te nemen.
“Elk mens heeft een kleur. Wist je dat? (…) Elk mens heeft zijn eigen kleur (…)."
Maar keer op keer steekt de herinnering aan de vriendengroep uit zijn jeugd de kop op. Als hij Sala ontmoet, wordt het hem duidelijk dat hij nog altijd niet in het reine is met de abrupte en onverklaarbare afwijzing van destijds. Zij zegt tegen hem:
“Toen ik in je armen lag, had ik het gevoel dat jij ergens anders was – op een plek die niet precies hetzelfde was als die waar we elkaar omhelsden.”
Zij wil pas echt een serieuze relatie met hem en echt met hem het bed delen, als hij zijn probleem heeft opgelost. Hij kan zich niet aan iemand binden. Via internet vindt ze de leden van Tsukuru’s voormalige vriendengroep. Witje is zes jaar eerder overleden, vermoord. De andere drie zoekt hij op.
De Blauwe – die werkt bij een autodealer – vertelt Tsukuru waarom hij uit de groep was gezet.
“Witje zei dat je haar had verkracht. (…) Dat je haar met geweld tot seks had gedwongen.”
Ook vertelt hij Tsukuru dat de groep na zijn vertrek uit elkaar viel. Tsukuru vertelt hem:
“Ik heb eigenlijk altijd het gevoel gehad dat ik leeg was vanbinnen – dat het me aan kleur ontbrak, of aan persoonlijkheid. Was dat mijn rol in de groep niet – leeg te zijn?”
De Blauwe ontkent dit met kracht.
“Nee, jij was helemaal niet leeg. Niemand dacht zo over je. Jij… hoe zal ik het zeggen? Jij bracht ons allemaal tot rust (…) zoals het anker van een schip. (…) In zekere zin waren we een perfecte combinatie – net vijf vingers.”
De volgende dag bezoekt hij de Rooie, die een centrum leidt voor bedrijfstraining en zelfontplooiing. Op zijn kantoor hangt “een groot abstract schilderij met veel gebruik van primaire kleuren.” De Rooie herhaalt in andere bewoordingen wat De Blauwe over Tsukuru had gezegd.
“Goed beschouwd was jij waarschijnlijk psychisch de sterkste van ons vijven.”
Beide oude vrienden hebben er geen verklaring voor waarom Witje Tsukuru destijds van verkrachting beschuldigde.
Zwartje woont in Finland, omdat ze met een Fin is getrouwd. Tsukuru bezoekt ook haar. Ze zegt dat zij de claim van Witje nooit echt heeft geloofd. Ze was weliswaar verkracht, maar zeker niet door Tsukuru. Witje was labiel en had problemen.
“Ze was in de ban van een boze geest. (…) Je zag hem niet, maar hij was nooit ver bij haar vandaan.”
Uiteindelijk begrijpt Tsukuru het.
“Mensen zijn niet alleen met elkaar verbonden door onderlinge harmonie. Een misschien nog nauwere band wordt geschapen door hun wonden. Mensen vinden banden in gedeelde pijn en zwakheid. Er is geen stilte mogelijk zonder kreten van ellende, geen vergiffenis zonder grond gedrenkt in bloed, geen aanvaarding zonder eerst een schrijnend verlies te hebben geleden. Zulke dingen liggen aan alle ware harmonie ten grondslag.”
Er worden nog veel meer dingen gezegd die prachtig en hartverscheurend zijn, en die veel verklaren van de merkwaardige acties van Witje, maar die laat ik aan de lezer zelf.
Bij het afscheid zegt Zwartje, die geen Zwartje meer wil worden genoemd, maar naar haar werkelijke naam, Eri nog tegen Tsukuru:
“Jij bent helemaal niet kleurloos. Dat zit ’m alleen in je naam. Jij bent Tsukuru Tazaki, en niemand heeft mooiere kleuren dan jij!”
Tsukuru gaat terug naar Japan waar hem het leven wacht.
Dit boek grijpt je beet en laat je niet los totdat je de laatste pagina hebt omgeslagen. Juist de eenvoudige stijl en de nogal rechttoe-rechtaan verteltrant vind ik de grote kracht van deze schrijver. Hij excelleert niet in vindingrijke bijvoeglijke naamwoorden, waardoor de betekenisvolle zinnetjes in normale mensentaal des te harder binnenkomen.
Wel ligt de symboliek van de kleuren er erg dik bovenop en blijft er aan het slot weinig mysterie meer over waar de lezer op kan blijven kauwen, zoals bijvoorbeeld zeker het geval is bij 1Q84 of Kafka op het strand.
Toch heeft ook dit boek mijn status van Murakami-adept zonder twijfel verstevigd.
Gelezen: maart 2014